Scheepvaart en scheepsbouw zijn van groot belang geweest voor de ontwikkeling van deze regio.
De scheepvaart in de Langstraat vindt haar oorsprong in het vervoer van turf en landbouwproducten. Turfwinning begint in dit gebied in de dertiende eeuw. Beroepsschippers zijn er weinig in die tijd. Het vervoer over water is een nevenactiviteit. De lokale timmerman bouwt de eenvoudige houten scheepjes, vaak niet groter dan enkele tonnen. Specialisatie vindt in latere eeuwen plaats. Het schipperen wordt een vak en sommige timmerlui leggen zich toe op het scheepstimmerwerk. De scheepjes zijn lokaal gebonden en er ontstaan vele houten scheepstypen. Er zijn in dit gebied verschillende haventjes, die uitkomen op het Oude Maasje, vroeger 'Scheepsdiep' genoemd. Waspik heeft er twee, de Kerkvaart en de Vrouwkensvaart. Verder naar het oosten ligt de Capelse haven en het haventje van de Labbegatse vaart. Waalwijk heeft een buiten- en een binnenhaven.
Uit de achttiende-eeuwse archieven blijkt, dat verschillende scheepstimmerlui zijn gevestigd in die havens, waarvan de familie Ruijtenberg in Waspik wel de bekendste is. Eerder al komt in de zestiende eeuw in het Rechterlijk archief van Cleijn Waspik een 'seijlmaker' voor, die toeleverancier is voor de schippers en scheepstimmerman.
Voordat Jan Ruijtenberg in 1744 een scheepstimmerwerf begint, heeft Jan Borstlap zijn bedrijf uit Capelle naar Waspik verhuisd om daar houten schepen te gaan bouwen, zoals de poon, damschuit en kofschuijt. Zo worden in de Langstraat in de loop van de achttiende en begin negentiende eeuw verschillende werfjes gesticht en verdwijnen er ook weer. De schepen die er gebouwd worden zijn maximaal vijftien meter lang en vier meter breed.
De havens worden intussen druk gebruikt voor het vervoer van landbouwproducten, waarvan hooi het belangrijkste is. Dit gebied heeft vruchtbaar hooiland en het hooi wordt zelfs naar het buitenland, bijvoorbeeld naar Engeland, geëxporteerd. Bij verschillende haventjes in de regio worden aan het einde van de negentiende eeuw hooipersen gebouwd, zoals bij de havens van het Labbegat en de Vrouwkensvaart. De gebouwen van de hooipers van Boezer aan de Vrouwkensvaart staan er nog. Het haventje zelf is gedempt.
Dat lot is veel havens in het gebied beschoren. De activiteit in de havens loopt aan het begin van de twintigste eeuw terug: de Bergsche Maas maakt van het Oude Maasje een afwateringskanaal, de schepen worden te groot voor de havens, de vraag naar hooi neemt af en uiteindelijk snijdt de Maasroute (Rijksweg A59) dwars door het gebied en knipt bijvoorbeeld de Kerkvaart van Waspik in twee.
De meeste werfjes voor houten schepen verdwijnen en slechts een klein aantal kan met de moderne tijd mee gaan. Aan het einde van de negentiende eeuw wordt ijzer toegepast in de scheepsbouw. IJzeren schepen vervangen de houten schepen, de schepen worden groter en na een aantal jaren, aan het begin van de twintigste eeuw, worden zeilschepen vervangen door sleepschepen, getrokken door sleepboten, of door motorschepen.
De haven van Waspik huisvest nog lange tijd vier werven voor houten schepen, die overschakelen op ijzeren schepen. Uiteraard de werf van Ruijtenberg, die in 1884 zijn eerste ijzeren schip bouwt, twee werven van Van de Graaf en de werf van Van der Rijken. De Waspikse kont, een mooie achtersteven, is een begrip in de scheepvaartwereld. Een groot deel van die Waspiks schepen vaart nu nog rond. De werf van Ruijtenberg in Waspik sluit eind 1970. Het voormalige woonhuis van Ruijtenberg staat er nog en is nu een Chinees restaurant bij de jachthaven van Scharlo aan de A59.
De scheepbouw en de schippers brengen een zekere welvaart in het gebied. Rond de vorige eeuwwisseling is twintig procent van de beroepsbevolking van Waspik schipper en in de jaren dertig zelfs 28 procent. Die schippers varen niet alleen in Nederland, maar ook naar België en de Rijn op naar Duitsland, met steeds grotere schepen.
De economische en technische ontwikkelingen hebben een enorme invloed op de scheepsbouw en de schippers. De stoomtram en de spoorwegen in de negentiende eeuw en de vrachtauto in de twintigste eeuw vormen een geduchte concurrent voor de binnenvaart, zeker voor het lokale vervoer. Zo verliest de Waalwijkse haven haar positie van overslaghaven van steenkool aan de spoorwegen. De schepen moeten groter worden om te kunnen concurreren en de reizen worden langer. De schippersgezinnen gaan aan boord wonen en werken mee. Zo sparen ze ook een knecht uit.
Als gevolg hiervan en van de economische crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw vestigen veel schippers zich elders. Velen gaan naar Rotterdam, doorvoerhaven voor Duitsland, met een belangrijke schippersbeurs.
De familienamen van de negentiende- eeuwse schippers uit Capelle en Waspik, die met scheepjes van vijftien tot tweehonderd ton voeren, staan nu op binnenvaartschepen van duizenden tonnen.
Bijdrage: George Snijder