Geen plekje in Grave heeft meer het oog van kunstenaars getrokken dan de Pauselijke Staten: een gemetseld boogje boven een smalle doorgang tussen twee muren met zes treetjes naar beneden naar een straatje erachter. Het is vele keren getekend en geschilderd, maar het verborg een harde werkelijkheid.
De Pauselijke Staten is een verzamelnaam voor vijf schamele huisjes bij de oude haven, aan de achterkant van de Oliestraat in het verlengde van de Maaskade. Ze ontlenen hun naam naar alle waarschijnlijkheid aan hun tweede eigenaar, Gerard Aalbers, die ze zo zou hebben gedoopt na een feestavond in de Sociëteit waarin Aalbers was opgetreden als paus Leo XIII.
De toegang tot deze huisjes oogt heel feeëriek en heeft de verbeelding keer op keer geprikkeld. Maar de Pauselijke Staten vormen in werkelijkheid een achterbuurtje dat de allerarmsten van Grave een schamel woninkje biedt. Daarmee staan ze model voor de feitelijke situatie in de binnenstad van Grave in een groot deel van de twintigste eeuw. Woningnood en verkrotting zijn aan de orde van de dag. De meeste huizen zijn slecht onderhouden, fatsoenlijke huurwoningen zijn er niet. De stad telt een groot aantal woonhuismonumenten, maar die zijn al even verwaarloosd. Een artikel in het landelijk dagblad De Tijd in 1948 over 'het vervallen Grave' veroorzaakt veel ophef: overdrijft de krant? Is het misschien toch gewoon waar? De Graafsche Courant rekent de Pauselijke Staten in dat jaar tot de 'krepeergevallen' waarvoor snel een oplossing zal moeten komen.
Echte oplossingen komen er uiteindelijk langs drie kanten. In 1942 wordt het grondgebied van de gemeente Grave door een herindeling aanzienlijk uitgebreid. Dat betekent dat vervangende nieuwbouw mogelijk wordt buiten de stad; tot dan toe was Grave opgesloten gebleven binnen de grenzen van de vroegere vesting. In de jaren zestig en zeventig komt er veel landelijk overheidsgeld vrij voor sanering en stadsherstel. Zwaar verkrotte straatwanden verdwijnen, veel monumentale woningen worden met rijkssteun gerestaureerd. En door het vertrek van het blindeninstituut Sint-Henricus naar Nijmegen (1966) is er voor het eerst sinds mensenheugenis grond van voldoende grootte beschikbaar voor substantiële nieuwbouw binnen de stad zelf: ten westen van de Hoofschestraat komt met de sloop van het instituut een groot bouwterrein vrij. Het nieuwe (maar inmiddels alweer gesloopte) gemeentehuis uit 1971 met bijbehorend plein gaat het centrum van Grave voorlopig domineren. Ook de Pauselijke Staten verdwijnen, om plaats te maken voor de nieuwbouw van het bejaardentehuis.
Verdwenen straatjes
Grave telt een paar flinke straten, maar vroeger telde het vooral veel kleine straatjes, gasjes en steegjes. Het Lazewiel (bij de oude haven), het Grietje Binsenstraatje (een zijstraat van de Sint-Jorisstraat), de Grote Zak en de Kleine Zak (zijstraten van de Hoofschestraat): ze zijn er niet meer. De Botermarkt is onherkenbaar van aanzien veranderd, in de Scheerestraat is een compleet wijkje verloren gegaan. De straat Achter het Stadhuis is er ook niet meer. Hij lag in het verlengde van de huidige Lomberdstraat richting Hoofschestraat. Stichting De Graafse Straatjes en het bouwproject Hart van Grave proberen de sfeer van de oude straatjes terug te brengen.