De middeleeuwse stad Utrecht heeft de vorm van een harp. Deze vorm is historisch bepaald. Waar nu het Domplein is, lag in het begin van de jaartelling het Romeinse castellum. Hier ontwikkelde zich de bisschopsburcht met twee kerken, de Dom of Sint Maartenskerk en de Sint Salvator. Ten westen van de burcht ontstond een burgerlijke nederzetting. Hier werd de Buurkerk gebouwd. Iets noordelijker, bij de afsplitsing van de Vecht, ontstond een handelsnederzetting. Hier werd de Jacobikerk gebouwd. Iets meer dan een kilometer ten zuiden van de burcht was nog een handelsnederzetting ontstaan. Hierbij werd de Nicolaaskerk gebouwd.
In het midden van de elfde eeuw werden ten noorden, ten oosten en ten zuiden van de Dom respectievelijk de Janskerk, de Pieterskerk en de Paulusabdij gebouwd. Bij de Janskerk en de Pieterskerk hoorden 'immuniteiten', afgesloten terreinen waar de kanunniken die aan de kerk verbonden waren, woonden. Het grondgebied van de Paulusabdij strekte zich uit van de Oudegracht tot aan waar later de Nieuwegracht zou worden gegraven. Aan het einde van de elfde eeuw werd ten westen van de nederzetting bij de Buurkerk de Mariakerk gebouwd. Ook bij deze kerk hoorde een immuniteit.
Nadat Utrecht in 1122 stadsrechten had gekregen, werden al deze nederzettingen en immuniteiten binnen de stadsmuur opgenomen. De enige uitzondering was de oude Geertekerk, die stond op de plaats waar later aan de Catharijnesingel het Stads- en Academisch ziekenhuis werd gebouwd. Deze kerk werd afgebroken en in plaats hiervan werd een nieuwe Geertekerk binnen de stadsmuren gebouwd. Op diverse plaatsen werden voor de stadsgracht natuurlijke rivierlopen gebruikt. Door het opnemen van de oude nederzettingen en het gebruik van natuurlijke rivierlopen ontstond de harpvorm van het middeleeuwse Utrecht.