In de jaren '30 heerste er in Nederland een grote economische crisis. Tienduizenden waren werkloos. Om deze mensen toch een inkomen en werk te verschaffen, werden grote werkverschaffingsprojecten uitgevoerd. Een van die projecten was de aanleg van het Valleikanaal, waardoor de afwatering van de Gelderse Vallei werd verbeterd (1937-1940).
Het was niet toevallig dat het besluit om het Valleikanaal aan te leggen werd genomen vlak na de totstandkoming van de Afsluitdijk. Voorheen was de waterstand van de Zuiderzee soms zo hoog, dat de Eem daarop niet meer kon afwateren. Dit leverde wateroverlast op in de lage gebieden onder Leusden en Woudenberg en tot in de Nude tussen Rhenen en Wageningen. Water uit de hooggelegen Veluwe en Utrechtse Heuvelrug zocht zijn weg naar de Gelderse Vallei en kon sinds de vervening van Veenendaal alleen naar het noorden worden afgevoerd. Bij grote regenval traden de beken die dit water opvingen, regelmatig buiten hun oevers en zorgden voor grote overlast rond Amersfoort. De uitgediepte Lunterse Beek en de Modderbeek werden voorzien van sluizen en vormden een deel van dit nieuwe Valleikanaal. Door de aanleg van de Afsluitdijk kwamen hoge waterstanden van het IJsselmeer niet meer voor en kon ook de afwatering via het Valleikanaal worden gegarandeerd.
Even was er sprake dat een ander kanaal dwars door Eemland zou worden aangelegd, het Amsterdam-Rijnkanaal. Ook dit zou veel werk kunnen verschaffen. De nieuwe waterverbinding tussen Amsterdam en de Rijn ging uiteindelijk via de stad Utrecht lopen, waardoor Amersfoort meer afzijdig kwam te liggen.
Andere werkverschaffingsprojecten waren de aanleg van een bosvijver, een uitzichtheuvel en het openluchttheater in Birkhoven bij Amersfoort, de aanleg van wegen in de Noordpolder en Zuidpolder bij Eemnes als onderdeel van de Ruilverkaveling Eemnesser Polders (bij al dat werk waren enkele treintjes voor transport van zand de enige machinale hulpmiddelen) en de bouw van het Soester natuurbad (1933).