In het Saalien (240.000 tot 180.000 jaar geleden) zijn er in het Zuidelijk Westerkwartier zandruggen gevormd. De naam 'zandrug' is eigenlijk niet helemaal juist omdat de ruggen gemiddeld maar weinig boven NAP uitkomen. In het omliggende landschap, dat nog lager ligt, zijn de zandstroken goed te zien.
Rond het jaar 1000 zakte de dunne laag veen over de zandrug in en werd de hoogte zichtbaar. In de daarop volgende eeuw vestigden de eerste mensen zich permanent in het Zuidelijk Westerkwartier. De kans is groot dat kolonisten zich verplaatsten over de Oude Riet en neerstreken op de oevers. Vanaf de Oude Riet trokken de kolonisten het veen in. Ze waterden het veen af en bebouwden de grond met rogge. Door het afwateren zakte het veen langzaam in. De grond werd te nat om te gebruiken en de kolonisten moesten dieper het veengebied intrekken, op zoek naar nieuwe grond om te bewerken.
De zandhoogten bleken goede plaatsen om te wonen. Ze boden de bewoners enige bescherming tegen het water in een uitgestrekt drassig gebied waar de stroming van de zee merkbaar was. In een vrij korte periode werden twee reeksen dorpen op de zandrug gesticht: Langewold en Vredewold. De streek Vredewold loopt van Marum via Nuis, Niebert, Tolbert, Midwolde en Lettelbert naar Oostwold. Langewold loopt ten noorden daarvan langs de dorpen Opende, Grootegast, Sebaldeburen en Niekerk. Dat de dorpen gebouwd zijn op de zandrug is duidelijk te zien aan de lintbebouwing. De naam Lettelbert betekent 'Lutje buurt' (kleine buurt), en verwijst naar Tolbert en Niebert: 'Oude buurt' en 'Nieuwe buurt'.
De zandruggen worden ook wel 'gasten' genoemd. De namen van de dorpen Grootegast en Lutjegast en de straatnaam 'De Gast' in Zuidhorn herinneren hieraan. Waarschijnlijk zijn Tolbert en Marum de oudste dorpen. Dorpen als Lettelbert zijn hooguit één à twee eeuwen jonger.