Van oudsher had Rijnland wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht over waterstaatsaangelegenheden binnen zijn gebied. In 1841 veranderde dat toen bij wet een einde kwam aan de rechtspraak door waterschappen. In plaats daarvan kwamen politionele bevoegdheden. Vervolgens had de totstandkoming van een nieuw reglement als vervanging van het oude, dat nog uit de Franse tijd dateerde, nogal wat voeten in aarde doordat er twee provincies bij betrokken waren. Met de vaststelling van een nieuw reglement in 1857 werd een ingrijpende hervorming van het hoogheemraadschap bewerkstelligd en nog voor het einde van het jaar werden de eerste verkiezingen nieuwe stijl gehouden. De hoofdingelanden werden nu gekozen door de grondbezitters in Rijnland, waarbij iedereen die minstens 1 hectare land bezat een stem kon uitbrengen. Het dagelijks bestuur bestond voortaan uit een dijkgraaf en hoogheemraden, benoemd door de Kroon uit een voordracht van de hoofdingelanden en periodiek aftredend. De dijkgraaf was voorzitter van zowel algemeen als dagelijks bestuur.
De eind 1857 gehouden verkiezingen zorgden voor een belangrijke vernieuwing van Rijnlands bestuur. Dat nam onmiddellijk de reorganisatie van het hoogheemraadschap ter hand. Die was nodig door de vele en grote veranderingen in het waterstaatsbeheer, waarvan de lozing met behulp van stoomgemalen in plaats van natuurlijke lozing misschien wel de grootste was. Dat vroeg om personeel met andere bekwaamheden. Men vroeg zich ook af of al het personeel dat in de regio's rondliep wel zo hard nodig was. De reorganisatie werd grondig aangepakt. Van de technische dienst werden alle functionarissen ontslagen en zij moesten opnieuw solliciteren. Bij de secretarie werd het aantal boden teruggebracht van vijf naar drie. Er kwam wel een adjunct-klerk bij vanwege de invoering van het gaarderboek (kohier van waterschapsbelastingen) en omdat het bestuur wilde dat zaken tijdig afgehandeld zouden worden. Alles bij elkaar moesten dertig man, waarvan de oudste 78 was, vertrekken. Sommigen hadden meer dan vijftig jaar voor Rijnland gewerkt. Van 29 man, de meesten ouder dan zestig, werden de salarissen verlaagd. Een sociaal statuut bestond nog niet, maar er werden wel regelingen getroffen waarbij slachtoffers op een of andere wijze gecompenseerd werden.
Een voorstel van hoogheemraad Hoeufft van Velsen in de Verenigde Vergadering van 2 juli 1859 om de reorganisatie van tijd tot tijd te evalueren werd door dijkgraaf Hoog afgewimpeld. Hij was van mening dat dat het karakter van vastheid en duurzaamheid aan de organisatie zou ontnemen.
»Bijschrift bij de afbeelding:
Een fragment van de lijst met namen van personeelsleden die
als gevolg van de reorganisatie van 1857 ontslagen werden of in
inkomen achteruit gingen. De lijst wordt aangevoerd door twee
73-jarige opzichters over de helmplanting die na 40 dienstjaren hun
baan verloren.