Rechtspreken
(Zie afbeelding 1.)
Naast het ambachtsbestuur had het college van schout en schepenen een eigen taak bij het besturen van het ambacht. De schepenen waren verantwoordelijk voor de rechtspraak. Voor het college van schout en schepenen speelden zich allerlei juridische zaken af. In de eerste plaats was dat de zogenaamde voluntaire rechtspraak. Dit is rechtspraak waarin geen sprake van een geschil is maar waarbij de rechtstoestand van burgers verandert. Deze rechtspraak betrof aangelegenheden waarvoor we tegenwoordig naar de notaris gaan: transport van onroerend goed, het afsluiten van hypothecaire leningen en het vastleggen van verklaringen van dorpelingen over verschillende onderwerpen. In de tweede plaats was er de contentieuze rechtspraak. Dit is de rechtspraak waarvoor wij tegenwoordig naar de rechtbank gaan. Twee burgers hebben een geschil en de rechtbank wordt gevraagd daar een uitspraak over te doen. Bovendien is het de rechtspraak waarbij misdaden worden bestraft.
Geselen of brandmerken
(Zie afbeelding 2.)
Recht werd gesproken op basis van de keuren, de wetten die waren vastgesteld door de ambachtsheren. Over het algemeen waren de schepenen alleen bevoegd recht te spreken in kleine zaken zoals diefstal. De straffen die daarvoor werden opgelegd bestonden uit het betalen van boeten of het ondergaan van enige tijd in aan de schandpaal voor de rechthuizen te kijk worden gezet. Lijfstraffen, zoals geselen of brandmerken kwamen ook regelmatig voor en in bijzondere gevallen werd de veroordeelde verbannen uit het ambacht, of uit het gewest Holland voor tien of twintig jaar of zelfs levenslang. Het opsluiten van misdadigers kwam tot de Franse tijd niet veel voor. Opsluiten was lastig en kostte alleen maar geld in de vorm van voedsel en bewaking.
Het rechtspreken vond plaats in de rechthuizen, vaak tevens de plaatselijke herberg van Benthuizen, Koudekerk en Hazerswoude. De bewaard gebleven vonnisboeken van de gerechten laten de manier zien waarop rechtgesproken werd. Schout en schepenen deden onderzoek naar het strafbare feit, verhoorden de verdachte, hoorden getuigen en de verdediging en spraken het vonnis uit. Het vonnis werd meestal onmiddellijk uitgevoerd.
Een voorbeeld is de veroordeling van Marijtje van Doorn. In november 1782 verscheen zij voor het gerecht van Hazerswoude. Ze was dienstmeid geweest bij Klaas Zaal in het Rietveld en was daar in 1780 bevallen van ‘een onegt kind’ van wie een zekere Hendrik Belleman de vader was. Ze was daarvoor door het gerecht uit het ambacht Hazerswoude gezet. In 1782 herhaalde de geschiedenis zich. Ze was stiekem teruggekomen in Hazerswoude en weer bevallen van een onecht (= buitenechtelijk) kind. Nu noemde Maria als vader van het kind Klaas Zaal. Zij had het kind echter ‘malitieuslijk’ (kwaadwillig) verlaten. Voor twee delicten werd ze na een uitgebreid verhoor veroordeeld. Het eerste was de illegale terugkeer naar Hazerswoude en de tweede was herhaalde hoererij. Over het verlaten van het kind werd niets vermeld. Op 31 december 1782 volgde de uitspraak; vertrekken uit Hazerswoude. Nog de dezelfde dag werd de 25-jarige Marijtje door de dienaar van justitie over de ambachtsgrens van Hazerswoude gezet. Ze mocht er nooit meer terugkeren.
Moord en doodslag
(Zie afbeelding 3.)
Voor de grotere zaken, zoals moord en doodslag, waarbij de doodstraf werd geëist, kon alleen de baljuw recht spreken. Een uitzondering echter gold in de zogenaamde hoge heerlijkheden, ambachten die het zogenaamde halsrecht bezaten. Daar kon de schepenbank onder voorzitterschap van de baljuw de doodstraf uitspreken. Op oude kaarten is vaak nog de plaats aangegeven waar de galg stond. In Hazerswoude is de Galgweg vernoemd naar de plaats waar vroeger de galg stond. In Benthuizen was ook een galg en in Koudekerk stond deze aan de noordgrens nabij Ofwegen. Door de schepenbanken van de dorpen zijn dan ook verschillende doodvonnissen uitgesproken.
In de Franse tijd veranderde de bestuursstructuur en werd ook de rechtspraak anders georganiseerd. De lokale rechtspraak verdween. Zodoende vond de rechtszaak van de misschien wel bekendste moord in Hazerswoude niet voor het gerecht in Hazerswoude plaats, maar voor het Gerechtshof in Den Haag.
Moordwapen: een klomp
(Zie afbeelding 4.)
Op 5 februari 1856 verscheen de landbouwer Cornelis van Velsen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van Hazerswoude. Hij gaf het overlijden van zijn dochter Maria aan. De bijna 19-jarige Maria was overleden op 3 februari 1856 om circa half elf ’s ochtends. Het overlijden van jonge mensen kwam in die tijd regelmatig voor, maar het woordje circa bij het tijdstip van overlijden geeft al aan dat Maria niet na een periode van ziekte in bed was overleden. Maria was vermoord. Korte tijd later werd Adrianus Blom gearresteerd. De 24-jarige Blom was boerenknecht en afkomstig uit Zegveld. Hij ontkende aanvankelijk alles. Toen bij hem thuis een bebloed adreskaartje van een orgelmaker in Leiden werd gevonden, waarvan de vader van het slachteroffer verklaarde dat dit uit zijn huis afkomstig was, bekende Janus de misdaad. Hij wilde op de fatale dag, een zondagmorgen, inbreken in boerderij ‘de Kleijweg’ van Van Velsen aan de Rijndijk en verwachtte dat daar niemand thuis zou zijn vanwege de kerkgang van de familie. Hij trof Maria echter aan in de woning en besloot haar te vermoorden om geen getuigen achter te laten. Maria vluchtte naar de koestal, waar een worsteling plaatsvond. Zij beet Janus in de vinger, maar toen die haar met een klomp op het hoofd had geslagen, raakte zij bewusteloos. Daarop verdronk Janus haar in een waterbak.
Gruwelijke dood
(Zie afbeelding 5.)
De rechtszaak die volgde trok veel belangstelling van de kant van de pers. In het Algemeen Handelsblad verschenen artikelen over de zaak. De rechtszaak begon op 4 april 1856 en Adrianus werd aangeklaagd voor moedwillige doodslag en diefstal in een bewoonde woning met doodslag als gevolg. Gedurende de zaak werden 22 getuigen en deskundigen gehoord. Adrianus bekende zijn daad en de aanklager eiste de doodstraf. Ruim een week later, op 12 april, volgde de uitspraak van de rechtbank: de doodstraf, te voltrekken door middel van de galg. Een bij Koning Willem III ingediend gratieverzoek werd afgewezen. In de vroege ochtend van 9 juli 1856 werd Janus vanuit de Haagse gevangenis per rijtuig overgebracht naar Leiden. Daar werd hij om twaalf uur op het schavot voor het gemeentehuis ter dood gebracht in aanwezigheid van een grote menigte belangstellenden.
Bij de voltrekking van het vonnis ging er zoveel fout dat de dood pas intrad na een langdurige marteling. Het was de aanleiding voor het Departement van Justitie om een onderzoek te doen naar de gang van zaken bij de terechtstelling. Zulke misstanden moesten in de toekomst worden vermeden. De doodstraf werd in Nederland in 1870 afgeschaft, met uitzondering van het oorlogsrecht. Janus Blom was dan ook een van de laatste personen die in Nederland in vredestijd ter dood werd gebracht.