Het is zondag 19 maart 1645. Veel Boskopers hebben de gewoonte op zondag de prediking nog eens nader door te nemen onder het genot van een kan bier of een pijp tabak. Dat de herberg op zondag open is, is niets bijzonder; het is een min of meer openbare ruimte waarin niet alleen gedronken, gegeten en gerookt wordt, maar ook openbare vergaderingen en veilingen worden gehouden. Boskoop heeft ten minste twee herbergen aan beide oevers van de Gouwe. In de Dorpsstraat ‘ten oosten de Gouwe’, waar nu de oprit naar de Hefbrug is, staat de taveerne van Anthonis Jansz van Groos. In zijn functie van gemeentebode is hij verplicht de schout en schepenen te voorzien van een geschikt vergaderlokaal, ook wel aangeduid als de Rechtkamer. Aan de westkant van de Gouwe staat de herberg van Anthonis Cornelisz van der Duijn. De precieze plek is niet bekend, maar mogelijk stond hij in de huidige B.C.-straat, toen Achterkade geheten.
Deze zondag heeft de waard goede klandizie; de herberg is volgestroomd met dorstig volk, onder wie ene Maerten Adriaensz.
Hij is de zoon van Adriaen Gerritsz van Heijningen, die op het Reijerskoop een boerderij heeft. In een groepje jongemannen is een woordenwisseling gaande die steeds heviger wordt en ontaardt in slaande ruzie. Als de herbergier zich ermee bemoeit, trekt een verhitte Maerten ineens zijn mes en slingert het weg. Anthonis Cornelisz van der Duijn wordt vol in de linkerborst getroffen en zakt ineen. Zijn vrouw, Margrietje Jansdochter, snelt toe en roept om hulp. Is dit een ongeluk of moord? Wat de exacte aanleiding is tot het gevecht, is niet duidelijk, maar in ieder geval bezwijkt Anthonis niet veel later aan zijn verwonding.
Gerechtelijk onderzoek
Schout Gerrit van Hijselendoorn komt als hoogste vertegenwoordiger van het gerecht onmiddellijk ter zake. Hij gelast dat sectie verricht zal worden op het lichaam om te bewijzen dat Van der Duijn inderdaad aan de wond is overleden. Vervolgens worden getuigenverklaringen verzameld om een juiste weergave van de feiten te geven. Was de herbergier ongewapend op het moment dat de ruzie ontstond? In het laatste geval is er sprake van moord en kan Maerten Adriaensz op de zwaarste straf rekenen, de doodstraf. Of had Van der Duijn in een poging de ruzie tot bedaren te brengen zelf ook met een mes gedreigd? Deze vraag mag aan de moderne lezer misschien voorbijgaan, maar voor de rechtsgang van die tijd is hij essentieel. Een treffen tussen twee gewapende mannen waarbij een dodelijk slachtoffer viel, werd niet gezien als moord maar als doodslag en dan golden er bepaalde verzachtende omstandigheden. De straf was meestal een hoge boete.
Aangezien in de beschikbare documenten nergens wordt vermeld dat Maerten wegens moord gevonnist is, lijkt het erop dat tijdens het dodelijke ongeval beide mannen een mes hebben getrokken. De bode, Anthonis Jansz van Groos, roept de verdachte op voor het gerecht te verschijnen, waarna hij aan de tand wordt gevoeld door de schout en schepenen. Het overlijden van de herbergier heeft bij Maerten een ‘hart ghrondich berouw ende eeuwich beclaghen’ bewerkt. Maar spijtbetuiging alleen is niet genoeg voor de naaste familie.
Eer en wraak
Vanouds zagen de verwanten van het slachtoffer het als hun taak genoegdoening te eisen van de dader of zijn familie. In de middeleeuwen was in Holland het gebruik van geweld als middel voor vergelding, feitelijk bloedwraak, nog een geaccepteerd verschijnsel. Begin zestiende eeuw verboden de autoriteiten het aloude recht van wraakneming op de dader. Verdere escalatie van geweld moest worden verhinderd om te voorkomen dat een veel groter deel van de gemeenschap betrokken werd bij de vete. In de tijd waarin deze geschiedenis speelde, was het begrip ‘verwanten’ namelijk niet beperkt tot het directe gezin, maar omvatte het familie- verband verwanten tot in de vierde graad, zoals achterneven en oudooms. Dit zogenaamde maagschap was nauw betrokken bij zowel wraakneming als de verzoening na een misdrijf, letterlijk ‘zoen’ genoemd.
Maerten verzoekt het gerecht nederig om zich te mogen verzoenen. Maar hij durft zich in eerste instantie niet zelf te vertonen aan de weduwe en kinderen van Van der Duijn, want tussen de onderlinge families is begrijpelijkerwijs een gespannen toestand ontstaan ‘ten wedersijden alle heure differenten ende oneenicheden vuijtten voorschreven drovighen manslach gheresen’. Het gerecht wil voor alles orde en rust bewaren tussen de families Van Heijningen en Van der Duijn.
Enkele dagen na het noodlottig ongeval komen de broer en zwager van Maerten Adriaensz in de Rechtkamer bijeen om samen met vier bemiddelaars de voorwaarden voor verzoening te bespreken. Elke partij heeft het recht om twee arbiters te kiezen, die aan de schout en schepenen worden voorgesteld. Eén van de bemiddelaars is de bode Anthonis Jansz van Groos, die de kersverse weduwe vertegenwoordigt. Daarnaast verschijnt Cornelis Gijsbertsen alias Mijnheer namens de familie van het slachtoffer, en verder Sijmon Louwerissen, wonende te Laag Boskoop, en Huijbert Adriaenssen, de koster van Waddinxveen, namens de dader.
Verzoening
Op donderdag 23 maart, vier dagen na de doodslag, vertrekt Maerten Adriaensz met zijn familieleden naar de herberg van Margriet Jansdochter. De arbiters hebben voor beide partijen aanvaardbare, zowel materiële als immateriële voorwaarden opgesteld. De bedoeling van de zoenovereenkomst is immers om de partijen tot elkaar te brengen, en niet om nieuwe onrust te creëren. Maerten krijgt bij de verzoening een soort straatverbod opgelegd; hij zal, om verdere moeilijkheden te voorkomen, de familie Van der Duijn ‘heusselijck ende eerlijck mijden’. Mocht hij bij toeval toch een familielid tegenkomen, op wegen, in de straat, in de herberg, op wagens, schepen of veren, dan zal hij zijn hoofd moeten afwenden. Bovendien wordt een gedragsverandering van hem geëist: ‘...hem altijt sal draghen ootmoedelijck ende nederslachtich voor Godt ende alle Menschen, Doch sonderlingh voorde vrunden vanden nedergheslaghen...’
Zoengeld als schadeloosstelling
Daarnaast wordt Maerten financieel verantwoordelijk gehouden voor alle onkosten. De weduwe wordt schadeloos gesteld met een groot bedrag, het zogenoemde zoengeld. Ook alle kosten voor de begrafenis en het opstellen van de zoenbrief, de ‘civiele boete’ die de schout hem oplegt, de gemaakte kosten van de assisterende dorpschirurgijn voor visitatie en sectie zijn voor zijn rekening. Zelfs de kosten voor het vergaderen van het gerecht en alle vertering moet Maerten uit eigen zak betalen. De nabestaanden van Anthonis Cornelisz hebben ook als eis dat de armen van Boskoop vijftig Carolusguldens toebedeeld krijgen, onder het mom dat ook de gemeenschap beter moet worden van hetgeen heeft plaatsgevonden. De totale boete wordt uiteindelijk vastgesteld op 375 Carolusguldens, een groot bedrag in die tijd.
De arbiters benadrukken dat het breken van de zoenovereenkomst zeer streng gestraft zal worden met een boete van honderd gouden realen. Er was indertijd sprake van een zoenbreuk als één van beide partijen, ondanks de verzoening, tot vijandige daden overging. Dit moest vastgesteld worden door een meerderheid van de bemiddelaars. In het geval van Maerten Adriaensz moesten beide families beloven zich aan alle bepalingen te onderwerpen, met als borg al hun roerende, onroerende en nog in de toekomst te verkrijgen goederen. Na het tekenen van de overeenkomst werd ‘de clocke tot een teijken van versoeninghe gheluijt’. De partijen zouden met deze voorwaarden nieuwe wegen moeten vinden om samen te leven in dit kleine dorp.
(Tekst Edwin van Voskuilen)
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Paktijd 71, het blad van de Historische Vereniging Boskoop (HVB). Met een woord van dank voor de heer J. van Erve voor de transcriptie.
Bronnen
Archief gerecht Boskoop, inv. 180.1.4 (particuliere stukken).
Leen Alberts, ‘Bier drinken met maten. Dronkenschap en het alcoholgehalte van Stichtse en Hollandse bieren in de late middeleeuwen’. In: Jaarboek voor Middeleeuwse geschiedenis 13, Hilversum 2010, p. 113-166.
C. Glaudemans, Om die wrake wille. Eigenrichting, veten en verzoening in laat-middeleeuws Holland en Zeeland, Hilversum 2004.