Hazerswoude, een centrum van de scheepvaart (Zie afbeelding 17.1.)
In vroeger eeuwen ging veel vervoer van goederen en personen over het water. Zo voer men van Rotterdam door de Hoogeveensevaart langs Benthuizen naar Amsterdam en via de Compierevaart naar de Gouwe. De Lodewijksvaart, de Oostvaart en de Westvaart vormden goede verbindingen van de Rijn met de dorpen ten zuiden. Deze liepen vroeger nog verder door tot aan de zogenaamde landscheiding, de dijk die verder varen onmogelijk maakte. Deze hindernis kon alleen genomen worden op plaatsen waar zich een sluis of een overtoom bevond. De landscheiding is de oudste grens tussen de huidige gemeente Rijnwoude aan de ene en Waddinxveen en Zoetermeer aan de andere kant.
Ten gevolge van de vele overstromingen van de Rijn en de Maas in de middeleeuwen ontstonden natuurlijk gevormde dijken in dit gebied en ontstond er op veel plaatsen een veenlaag, die soms wel vijf meter hoog was. Waar het veen weer inklonk, kon het drooggevallen land worden opgehoogd en geschikt gemaakt voor landbouw en veeteelt. Veenstroompjes voerden het water uit het drassige land af, deels naar de Rijn, deels naar de Maas. Toen de Rijn bij Katwijk meer en meer dichtslibde, moest het water via gekanaliseerde routes langs Spaarnwoude afgevoerd worden naar het IJ. Het niveauverschil tussen de verschillende gebieden maakte de versterking van de oude dijken noodzakelijk. Deze dijken vormden de landscheiding tussen de gebieden Rijnland, Schieland en Delfland. Delen van deze oude landscheiding zijn nog in het landschap terug te vinden en mogen beschouwd worden als cultuurmonumenten van de eerste orde.
Doordat de landscheiding op plaatsen waar geen sluis was de doorvaart belemmerde, rezen er problemen. Binnenvaartschippers die van Rotterdam over de Hollandse IJssel naar de Rijn voeren, moesten bij de sluis van Gouda tol- en sluisgeld betalen. De engte van de sluis zorgde voor lange wachttijden, zodat het soms drie dagen duurde voor men Gouda was gepasseerd. De Rotterdammers zochten daarom naar een alternatief.
Aanvankelijk wilde men, met toestemming van de over deze gebieden regerende vorst Maximiliaan van Oostenrijk, een verlaat – een soort sluis – bouwen in de Leidse dam. De inwoners van Delfland, bang voor het gevaar van wateroverlast van de Rijn, wisten dit toen te verhinderen. Enkele jaren later, in 1492, kreeg Cornelis Crueinck, houtvester van Holland en ambachtsheer van Benthuizen, de opdracht een sluis te bouwen in de Hildam. Deze dam was een versterkt gedeelte in de landscheiding van Rijnland en Schieland bij Benthuizen. Aan de ene kant van de dam waterde de Rotte af op de Maas, aan de andere kant deed de Hoogeveensevaart (de oude Wilck) dat op de Rijn. De twee veenstromen lagen min of meer in elkaars verlengde.
De Goudse vroedschap en de sluiswachters voelden zich door de bouw van het verlaat in de Hildam in hun inkomsten bedreigd. Omdat hun protest bij de rekenkamer niet geholpen had, trokken zo´n vierhonderd timmerlieden en smidsknechten met sleeën en karren en gewapend met bijlen en stormrammen onder escorte vanuit Gouda over het ijs naar de Hildam, waar ze de schutsluis vernielden. Het Goudse stadsbestuur liet het toe: men zag liever rellen buiten dan binnen de stadsmuren.
In een langdurig proces verdedigde Gouda zijn bron van inkomsten. Met succes want de sluis in de Hildam werd niet hersteld. In plaats daarvan werd een overtoom aangelegd. Boten die niet al te groot waren, konden hier met behulp van een zogenaamd windveer, een takelmechanisme, over de dijk getrokken worden. De Goudenaren bedongen wel dat hier evenveel tol geheven mocht worden als voor de doorvaart door de sluis bij hun stad.
Een eeuw later was er een regelmatige vaardienst van Rotterdam over de Hildam naar Amsterdam. In 1590 kocht de stad Rotterdam van Maximiliaan van Cruyningen, Heer van Hoogvliet en Hazerswoude, het recht op een vrije vaart door de Hoogeveensevaart. Zonder de eigenlijk vereiste toestemming van het Hoogheemraadschap liet Rotterdam de bruggen verhogen en de vaart verbreden. Nadat de Gouwenaars uit protest hiertegen de windveer van de overtoom in stukken hadden geslagen, nam Rotterdam wraak door alle Goudse schepen en ook het kermismateriaal van die stad in beslag te nemen en de Hollandse IJssel voor alle scheepvaart vanuit Gouda af te sluiten. De rechtdoende procureur stelde Rotterdam echter in het ongelijk en Gouda mocht weer tol heffen bij de overtoom op de Hildam.
Doordat de Opstand tegen Spanje in 1573-1574 een gezamenlijke aandacht vereiste, liet Rotterdam het conflict rond de Hildam rusten en koos de stad voor een doorvaart via de Donderdam bij Waddinxveen. Hier lag al een overtoom ten behoeve van het turftransport en tolproblemen waren er niet. Omdat er daardoor nog nauwelijks schepen doorheen voeren, raakte de Hoogeveensevaart in verval. Uiteindelijk verdween deze in de Noordplas, het meer dat ontstaan was ten gevolge van het baggeren van veen voor turfwinning. Na 1700 besloot men tot drooglegging van het meer. Het laatste stuk van de Oostvaart naar de Rijn werd molenboezem voor de drooggemaakte Noordplas.
En waar zich eens een overtoom op de Hildam in de oude landscheiding bevond, raast nu de Hogesnelheidslijn voorbij ...
Opmerkelijk is nog wel dat toen in 1692 Benthuizen al voor het grootste deel omringd was door water van de Noordplas en er in Benthuizen weinig mensen meer woonden, dat de secretaris van Benthuizen een slimme man, die de rechten van het dorp verkocht aan Rotterdam met de belofte dat via de gronden van dit dorp na de droogmaking een prima vaarweg was te maken naar de rijn en daar bij refereerde aan de roemruchte tijden van de Hoogeveensevaart en de Hildam. Waarschijnlijk stond de man in goede relatie met de verkoper en hebben zij er goed aan verdiend Rotterdam trapte er in, maar het bleek wind handel te zijn. |
Zeven meters lange sporen (Zie afbeeldingen 17.2.a en 17.2.b)
Er zijn nog andere plaatsen waar sporen terug te vinden zijn van de veranderingen die het polderlandschap gedurende 250 jaar heeft ondergaan. Op de plek waar voorheen zeven molens van een reeks van 26 hebben gestaan, zijn nu zeven meerpalen aangebracht. De bovenkant van de palen staan exact op NAP, de voorste slechts 0,3 en de achterste wel 5,0 meter boven de grond.
Nog meer plaatjes van vroegere glorie (Zie afbeeldingen 17.3., 17.4. en 17.5.)
Zoals de molenstomp van de Benthuizer Bovenmolen langs de N11 in het beeldmerk, bijzonder omdat hij van steen is, zijn er nog meer plekjes in Rijnwoude te vinden die verwijzen naar hoe het in voorbije tijden was.