Knuppelpad

Een weg in het veen

Tijd van Grieken en Romeinen

Rond 1927 werd door G.J. Wientjes bij het turfsteken in het Haaksbergerveen een veenweg of knuppelpad ontdekt. Een knuppelpad is een van dunne boomstammetjes gemaakt pad, dat het mogelijk maakte om veilig door het moerassige veen te trekken. De vondst bleef onbekend, totdat in 1947 archeoloog Cor Hijszeler van het Rijksmuseum Twenthe in het veengebied monsters aan het nemen was voor een stuifmeelonderzoek.
Hijszeler werd bij die gelegenheid getipt over de vondst van het knuppelpad. Daarop nam hij contact op met Wientjes en samen zochten ze de plek van de ontdekking op. Hijszeler begon toen een kleine opgraving, waarbij hij op twee plaatsen het knuppelpad bloot wist te leggen. Het knuppelpad is gemaakt van naast elkaar gelegde dunne berkenstammetjes. Deze berkenstammetjes liggen op een onderlaag van twijgen en een enkele in de lengterichting van het pad gelegde dikkere berkenstam. Het pad bevindt zich in wat het oude mosveen wordt genoemd. Dit in combinatie met de ligging op ± 2 m onder het oorspronkelijk oppervlak wijst op een aanzienlijke ouderdom, ergens in de prehistorie. Hoe oud het knuppelpad exact is, valt moeilijk te zeggen. De aanleg van de eerste houten paden door het veen begon al ergens in de nieuwe steentijd, dus voor 2000 v. Christus, en ging door tot na de middeleeuwen. Een vergelijkbare techniek is nog in de 20ste eeuw gebruikt om drassig terrein over te steken. Zo'n weggetje wordt dan een spikke of spikker genoemd.

Veenoffers

Ten tijde van de ontdekking nam Hijszeler aan dat het knuppelpad was bedoeld als een doorgaande weg die de verbinding vormde tussen Haaksbergen en Ammeloe in Duitsland. Er is echter een minder alledaagse verklaring mogelijk voor de aanleg van een knuppelpad. Archeologische vondsten en onderzoeken, vooral sinds de Tweede Wereldoorlog, hebben aangetoond dat prehistorische mensen vanuit hun natuurreligie offers brengen op plekken met water: rivieren, meren en niet in de laatste plaats veengebieden. Men dichtte aan deze natte plekken bovennatuurlijke betekenis toe en zag ze als ingangen naar de goden- of onderwereld. Mensen zagen de hele wereld als een magische plek, vol met goden, geesten en allerhande andere bovennatuurlijke machten die invloed hadden op elk aspect van het leven. Zo werd onder andere het weer, de gezondheid en de liefde door deze invloeden bepaald. Het was dan ook belangrijk om deze krachten tevreden te houden en te bedanken als ze voorspoed hadden gebracht. De gebruikelijke manier om dat te doen, was het brengen van offers. Zo bracht men voor de bouw van een huis een bouwoffer om de zegen van het bovennatuurlijke over het huis af te smeken. Dergelijke offers zijn bij opgravingen teruggevonden, vaak onder de drempel, zodat de toegang tot het huis werd beschermd. Om in het veen een offer te kunnen brengen, moest men echter veilig het verraderlijke gebied in kunnen, bijvoorbeeld over een knuppelpad.

Bronzen lanspunt

De offers in veengebieden konden zeer uiteenlopend van aard zijn: gebruiksvoorwerpen, wapens, sieraden, maar ook mensenoffers. Dat er sprake was van offers en niet van zomaar verloren goederen, blijkt goed uit de wapens. Hoewel dit zeer kostbare voorwerpen waren, heeft men ze vaak verbogen om ze onbruikbaar te maken voor mensen. Ook mensenoffers die zijn teruggevonden als veenlijken wijzen op iets bijzonders. Deze mensen zijn bewust gedood en in het veen verzonken. Hoewel het voor de hand ligt dat dit mensen waren die de regels van de samenleving hadden overtreden, heeft men ze niet zomaar begraven of verbrand, maar de moeite genomen om ze diep het veen in te brengen.
Ook in het Haaksbergerveen/Buurserveen zijn vondsten gedaan die als offers worden gezien: een kostbare bronzen lanspunt uit de bronstijd en enkele complete maalstenen uit de Romeinse tijd.