In de eerste jaren van wederopbouw na de tweede wereldoorlog waren er in veel Zaanse bedrijfstakken, met name voedselindustrie en houtbewerking, veel ongeschoolde arbeidskrachten nodig. Die werden geworven in Groningen, Friesland en Drenthe, en om al die mensen te huisvesten werd het Bouwbureau Zaanse Industrie opgericht dat in de eerste helft van de jaren '60 de wijk Poelenburg bouwde. In Wormerveer en Krommenie bouwde Wessanen voor zijn nieuwe arbeiders.
In diezelfde tijd kwamen ook de eerste gastarbeiders uit de landen rond de Middellandse Zee naar de Zaanstreek, eerst Spanjaarden en Italianen en later Turken en Marokkanen. In 1971 was hun aantal opgelopen tot 2500 man, ongeveer 10% van de mannelijke beroepsbevolking. De werkgevers waren in het eerste jaar verantwoordelijk voor de huisvesting van de gastarbeiders. Zo ontstonden de woonoorden El Buen Hostal in Wormerveer voor de Spanjaarden van Wessanen, Saenden in Zaandam voor de Spanjaarden en Turken van Bruynzeel en AHtürk voor de Turken van Albert Heijn. Ideaal was het daar allemaal niet, maar het alternatief, een bed in een particulier pension, was vele malen slechter.
Iedereen ging er van uit dat de gastarbeiders niet lang zouden blijven, en in de eerste tien jaar was er ook veel verloop. Aan inburgering had niemand behoefte. Praktisch alleen de kerken, met de Stichting Peregrinus, en een enkele personeelsfunctionaris, trokken zich iets aan van de gastarbeiders buiten hun arbeidstijden. In 1968 smolten de bestaande initiatieven samen tot de Stichting Begeleiding Buitenlandse Werknemers Zaanstreek.
Met de oliecrisis van 1973 kwam aan het systeem van pendelgastarbeid een tamelijk abrupt einde. In een nieuwe wet op de buitenlandse arbeid werd de verblijfsvergunning van de gastarbeider afhankelijk gemaakt van de tewerkstellingsvergunning van zijn werkgever. Veel mensen bleven hier en lieten hun gezin overkomen. Vaak kwamen die gezinnen terecht in de woningen van het Bouwbureau Zaanse Industrie, op voorspraak van de werkgevers die daar nog steeds over gingen. Poelenburg, maar ook andere arbeiderswijken, verschoten in rap tempo van kleur. Ook elders kwam er meer kleur in de stad: in diezelfde jaren kwamen ook grote groepen Antillianen en Surinamers naar Nederland, en ook van hen kwam een deel in de Zaanstreek terecht.
De duidelijkste verandering in het aanzien van de stad is misschien wel te vinden aan de zuidoosthoek, waar vanaf de Coentunnel de slanke minaretten van de moskee zichtbaar zijn. Zoals door de katholieke en protestante nieuwkomers van de jaren '60 de Noorderkerk, het Lichtschip, de Jozefkerk en de OL Vrouwekerk zijn gebouwd, zo stichtte de Turkse islamitische gemeenschap de Sultan Ahmet Moskee, die in november 1994 werd geopend.
Van al deze groepen kun je zeggen dat hun komst naar de Zaanstreek berust op eigen keuze. Voor (erkende) vluchtelingen, van wie er ook een aantal in de Zaanstreek terecht zijn gekomen, geldt dat veel minder. Ook weinig keuze hadden de Molukkers. Zij waren in 1950 als (ex)-KNIL soldaten met hun gezinnen op tijdelijke basis naar Nederland gehaald en in woonoorden gezet. Toen eind jaren 50 duidelijk werd dat terugkeer naar Indonesië er niet in zat hief de regering de woonoorden op en bracht de Molukkers onder in nieuw te bouwen woonwijken. Krommenie voelde niets voor de bouw van een Ambonezenwijk, Wormerveer wel. In de loop van 1962 liep de Molukse wijk vol. Het Molukse kerkje daar is het enige kerkgebouw in de Zaanstreek dat met rijksgeld tot stand kwam.
Vanaf 1960 groeide de totale werkgelegenheid in de Zaanstreek minder hard dan de beroepsbevolking en vanaf 1970 reizen er dagelijks meer mensen de streek uit naar hun werk dan andersom.