Het hoogveen was ontgonnen en het Zaanse land was redelijk tegen het buitenwater beschermd. De Zaanse bevolking groeide onder die omstandigheden snel. Aan het einde van de 15de eeuw leefden er zo'n 6800 mensen (1150 gezinnen) op de kleine vijfduizend hectare Zaans land. Om te overleven had één boerengezin negen hectare land nodig, ongeveer tien voetbalvelden. Dat betekent dat minder dan de helft van de Zaanse gezinnen kon bestaan van het boerenbedrijf (vooral de melkveehouderij).
Ruim de helft van de Zaankanters moest andere bestaansbronnen zien te vinden. Een deel van hen trok daartoe naar de nabije steden. Anderen richtten zich binnen de Zaanstreek op ambachtelijke huisnijverheid. In Assendelft werd linnen geweven en in Wormer en Jisp zeildoek, dat deels was bestemd voor de schepen die deze dorpen zélf uitreedden. Beide werden succesvol in de haringvisserij op zee, met volgens de overlevering omstreeks 1550 een vloot van ruim 65 schepen. De bemanning kwam uit de eigen dorpen en bijvoorbeeld ook uit Krommenie. Het scheepsbeschuit voor de opvarenden werd in Wormer en Jisp zélf gebakken, en dan bleef er nog genoeg beschuit over om in de wijde omgeving te verkopen. Omstreeks 1620 waren hier naar schatting zo'n 120 tot 150 bakkerijen in bedrijf. De Wormers en Jispers richtten zich bovendien op de reparatie en de bouw van de vissersboten, zogenoemde haringbuizen.
Assendelft, Wormer, Jisp en Krommenie lagen alle in de noordelijke Zaanstreek en vanwege de veiligheid op behoorlijke afstand van de Zaan. Ook Westzaan en Oostzaan, in het zuiden van de streek, lagen ver van de Zaan verwijderd. Hier bleef de veeteelt eveneens van belang. Daarnaast richtten Oostzaners zich op het bleken van stoffen en verhuurden Westzaners zich als schepelingen op de binnen- en buitenvaart. Beide dorpen raakten betrokken bij de handel op de Oostzee en Zuid-Europa.
De landinwaarts gelegen dorpen domineerden de Zaanstreek. Nog in 1622, toen de dorpen aan de Zaan al sterk opkwamen, woonden er van de ruim twintigduizend Zaankanters ongeveer vijftienduizend op flinke afstand van de Zaan.
De bewoning van de Zaanoevers begon op kleine schaal aan het einde van de 13de eeuw, toen de eerste pioniers zich vestigden nabij de juist opgeworpen Zaandam. In 1477 woonden daar zo'n 275 mensen, die leefden van het boerenbedrijf, visserij en de overslag van handelswaar bij de dam. In het noorden van de streek telde Wormerveer zo'n 95 bewoners; de nederzetting was ontstaan bij een door de graaf van Holland ingestelde veerdienst over de Zaan. Zaandijk ontstond in 1494; in dat jaar kreeg de Westzaner Oudt-Heijn toestemming van het polderbestuur zich aan de dijk langs de Zaan te vestigen. In 1543 woonden hier zo'n 95 mensen. Vanuit Zaandijk werd vervolgens Koog aan de Zaan gesticht, dat in 1543 ongeveer dertig inwoners telde.
Ondanks alle bedrijvigheid en de groeiende bevolking, was de
Zaanstreek in 1514 nog een betrekkelijk onbeduidend gebied. Er
woonden 7200 mensen, ongeveer 2,5 procent van alle Hollanders. Maar
de Zaankanters hadden ervaring opgedaan in de (zeildoek)weverij,
scheepsbouw, scheepvaart en (inter)nationale handel. Daar plukten
hun nakomelingen in de volgende eeuwen de vruchten
van.