Over de periode vanaf het vertrek van de Romeinen is weinig bekend. Wat we wel weten is dat Friezenland na 650 een koning had, Radboud. Radboud werd in 689-690 verslagen door de Frank Pepijn de Tweede. We weten dat in 695 zelfs heel het kustgebied tot aan het Vlie Frankisch werd en Radboud zich moest terugtrekken. Daarna was er vrede, Radbouds dochter werd uitgehuwelijkt aan Pepijns zoon. Maar die zoon werd in 714 vermoord, door een Fries, en Pepijn zelf stierf nog datzelfde jaar. Radboud zag zijn kans schoon. Toen hij stierf, in 719, was het echter met het verzet gedaan; de Franken onderwierpen de Friezen; voorgoed stonden ze onder Frankische invloed.
De Franken waren christenen, de Friezen heidenen. Aan hun bekering is de naam verbonden van Willibrord. Hij begon zijn prediking ergens in het zuiden. Echt veel weten we er niet van, veel is van horen zeggen. Bijvoorbeeld dat Willibrord niet alleen kwam, dat Adelbert hem vergezelde en mogelijk ook Werenfried. Adelberts naam is verbonden met Egmond, Werenfried met Wervershoof.
Willibrord kwam natuurlijk om te bekeren. Maar er zat ook een politieke kant aan. Voordat Willibrord mocht prediken, moest hij toestemming vragen, aan Pepijn. Overigens was die wel blij met de missionarissen, want slaagden zij erin de Friezen te bekeren, dan werden die ook minder opstandig. Koningen toen - en dat bleef lang zo - wilden dat hun onderdanen hetzelfde geloof hadden, dat schiep eenheid. Willibrord en zijn monniken trokken naar Rome voor de pauselijke zegen én voor relikwieën, want die waren nodig bij de stichting van nieuwe kerken. Relikwieën hadden de kracht van die heilige, er konden wonderen mee worden verricht. Willibrord bracht lapjes stof mee waarmee het graf van Johannes de Doper was aangeraakt. De kerken van Schoorl, Petten, Callinghe en waarschijnlijk Huisduinen hadden Jan de Doper tot patroon. Ze lijken op de tijd van Willibrord terug te gaan.
Terug in Utrecht, herbouwde Willibrord het ooit door Radboud verwoeste kerkje en wijdde het aan Sint Maarten. In West-Friesland hebben bijvoorbeeld Sint-Maarten en Bovenkarspel diezelfde patroon. Dat geeft aan dat ze onder de bisschopskerk van Utrecht stonden. Maar de kerken van Velsen, Heiloo, Petten en Schoorl zijn ouder; die zouden teruggaan op Willibrord. Vanuit deze 'moederkerken' zijn in latere ontginningsgebieden weer andere kerken gesticht: Schermer, Mijzen, Wognum, Oudorp, Vrone, Oudkarspel en Noord- en Zuid-Scharwoude. En niet te vergeten Egmond. Daar kwam zelfs een abdij die grote invloed zou hebben. Maar niet op West-Friesland; moederkerk daar was Medemblik. Onze kennis is echter beperkt. Wat wij over Friezenland weten, komt vooral uit een oorkonde uit 1063. Wat daarin doorschemert is dat er veel meer is gebeurd dan wij werkelijk weten.
De geloofskennis was niet groot. Velen kwamen niet verder dan het Onze Vader, wat kerkliederen en misschien de geloofsbelijdenis. Van de Bijbel, het boek van de christenen wisten ze weinig, want wie niet lezen kan heeft plaatjes nodig. Die kwamen pas veel later, zoals in de Zuiderkerk in Enkhuizen. Ook betekende de komst van het christendom niet dat het geloof in toveren voorbij was. Over de Willibrordusput in Heiloo werd verteld dat hij door Willibrord zelf was geslagen. Die toverde zoet water te voorschijn omdat zijn monniken dorst hadden en al het andere water zout was. Maar toch, de verandering was groot en beslissend.
Uitgelicht
De bekering van de West-Friezen heeft grote invloed gehad. Heidense gebruiken werden afgezworen: waarzeggerij, het geloof dat vrouwen de maan opeten, dat de afnemende maan aangemoedigd moet worden, anders komt zij niet terug...
Voortaan geloofden de West-Friezen niet meer in Wodan, Donar en Freija - waar onze woensdag, donderdag en vrijdag naar heten -, maar in één God. Ze leerden dat hun toekomst in het hemels vaderland lag. Tenminste als ze goed leefden. Als ze met maar één vrouw leefden, voor hun kinderen zorgden, aalmoezen gaven, niet teveel dronken. Een heel pakket normen en waarden, die hun pastoor hun voorhield.