De legende van Sint-Oda
Het verhaal van Oda is een legende. Dat is een oud volksverhaal waarvan niemand weet of het echt gebeurd is. In een legende kunnen verzinsels zitten. Volgens de legende was Oda een mooie Schotse prinses. Maar Oda was blind en daarom wilde niemand met haar trouwen. Haar vader stuurde haar naar Luik om te bidden bij het graf van Sint-Lambertus. En wat denk je? Ze kon ineens zien! Oda keerde terug naar Schotland. Toen haar vader zei dat ze met een akelige man moest trouwen, besloot ze te vluchten. Na een lange zwerftocht kwam ze in Rode terecht. Ze wilde in haar leven nog maar één ding: leven voor god. Toen Oda in 726 stierf, kwamen de mensen naar haar graf. Oda zou genezende krachten hebben. Ze kon je genezen van allerlei ziektes en kwalen.
Botten met een zoete geur
In het jaar 1099 kwam de bisschop van Luik naar Rode. Hij was een belangrijk man in de kerk. De bisschop liet de botten van Oda uit het graf halen. Volgens het verhaal verspreidden ze een aangename, zoete geur. Door het optillen van de botten liet de bisschop zien dat Oda heilig was. Ze werd voortaan Sint-Oda genoemd. De botten werden in een reliekschrijn gelegd. Dat was een soort kist versierd met dure materialen. Bij de kist konden mensen Sint-Oda om hulp vragen. Nu weten we dat deze botten niet van Oda konden zijn. Wetenschappers ontdekten dat ze uit de derde of vierde eeuw waren. De ivoren kam van Oda kwam zelfs uit de twaalfde eeuw! Wie had er belang bij om mensen wijs te maken dat de botten en kam echt van Sint-Oda waren?
De kapittelkerk
Heer Arnold van Rode was een vriend van de bisschop van Luik. En hij was de baas in Rode. Hij wist dat het graf met de botten van Sint-Oda belangrijk was. Arnold kon geld verdienen aan de mensen die het graf bezochten. Hij besloot op het graf een bijzondere kerk te bouwen: een kapittelkerk. Negen priesters zorgden voor de kerkdienst. Ze werden kanunniken genoemd. Elke dag zongen zij in de kerk, spraken het getijdegebed (=dagelijkse gebeden) uit en schreven boeken.
Vita Sanctae Odae
Rond het jaar 1175 was Godefridus van Rode kanunnik in de kapittelkerk. In de tijd van monniken en ridders konden alleen mensen zoals Godefridus schrijven. Godefridus had Sint-Oda niet gekend, maar wel veel over haar horen vertellen. Hij besloot om haar levensverhaal 'Vita Sanctae Odae' te schrijven. In het Latijn. Dat is de taal die werd gebruikt door de katholieke kerk. De tekst is met een ganzenveer en inkt geschreven op perkament. Dat is een soort papier, dat gemaakt wordt van dierenhuiden. Het schrijven gebeurde met de hand, daarom werd de tekst een handschrift genoemd. De kanunniken lazen het verhaal van Sint-Oda tijdens het getijdegebed voor.
De naam Sint-Oedenrode
De mensen in Rode vonden Sint-Oda bijzonder. Volgens hen was het verhaal van Sint-Oda geen verzinsel. Ze wilden zelfs dat hun dorp haar naam kreeg. In het jaar 1274 werd voor het eerst de naam 'Rode Sancte Ode' of Sint-Odarode opgeschreven. Deze naam kennen we nu als Sint-Oedenrode. Je kunt het hoogkoor van de middeleeuwse kapittelkerk nog zien. Het herinnert aan de legende van Oda die op deze plek begon.
foto: Archief Bisdom 's-Hertogenbosch