In 1782 start goud- en zilversmid Henri van Haaren een bedrijf in edelsmeedwerk in het huis 'het Molentje' (dat al zo heet in 1529) in de Rogstraat in Grave. Bij gebrek aan opvolgers wordt het bedrijf na bijna 150 jaar gesloten. Er hangt nog altijd een molentje als uithangteken aan de gevel en de naam 'VAN HAAREN' prijkt nog onder in de pui.
De stad Grave is al vroeg een centrum voor handel en nering. De Rogstraat dankt haar naam aan de wekelijkse roggemarkt, de Visscherstraat aan de vismarkt, de Oliestraat aan de raapolie die er wordt geslagen. Hertog Arnoud van Gelre bevestigt en bevordert de centrale positie van Grave door in 1456 naast de twee bestaande jaarmarkten er nog eens twee toe te kennen, met bijbehorend vrijgeleide voor wie ter markt komt. Nog tot halverwege de twintigste eeuw komen de inwoners van de omliggende dorpen voor de meeste inkopen naar Grave. Op 'petjeszondag', de zondag voor Pasen, trekt de bevolking uit de hele omgeving naar de Graafse hoeden- en pettenwinkels om met Pasen met een nieuw hoofddeksel te kunnen pronken.
Een grote variëteit aan ambachtslieden vindt in Grave een goede broodwinning, zowel bij de burgers als bij het militaire garnizoen. De scheer- of scharenmakers krijgen zelfs een naar hen genoemde straat: de Scheerestraat. De textielnijverheid is goed voor maar liefst drie (inmiddels verdwenen) straatnamen. Een manuscript uit 1835 noteert aan 'fabrieken' een katoendrukkerij, een fabriek van wollen stoffen, een jeneverstokerij, vier bier- en azijnbrouwerijen (onder meer die van de familie Walter, die daarnaast een wijnhandel drijft die van 1815-1971 in de familie is gebleven) een boekdrukkerij en een 'kantewerk', met bovendien een bloeiende bedrijfstak in edelsmeedkunst. Rond 1920 werken daarin nog circa 40 Gravenaren.
Naast deze bedrijven kent Grave een overvloed aan winkels. Een van de drukst bezochte straten is de Hamstraat, waar medio twintigste eeuw maar liefst 30 winkels hun waren aanbieden, waaronder 3 slagers, 3 kruideniers, 3 textielzaken, 2 bakkers, 2 melkboeren en 2 koperslagers. Het huidig winkelbestand is maar een flauwe afspiegeling van dit alles. De Hamstraat is nu eerst en vooral een woonstraat.
Een rijke bron van inkomsten vormt vanouds het caféwezen en de tapperijen. Vaak zijn het niet meer dan verbouwde huiskamers. Soldaten zijn er geziene gasten. Later komen er hotel-cafés, zoals hotel Klaassen (nadien Oranje Hotel) in de Brugstraat en De Poort van Cleve in de Klinkerstraat. Maar het bier wordt niet meer in Grave gebrouwen.
Stadsboeren
De stad Grave telt ook boeren: stadsboeren. In het eerste kwart van de twintigste eeuw spreken ze nog hun eigen 'Boergraafs'. Hun akkers en weilanden liggen uiteraard buiten de stad. Binnen zijn ze met hun kostbare vee veilig voor de Beerse Overlaat en voor rondtrekkend gespuis. Rond 1920 telt Grave nog 14 stadsboerderijen. De melk wordt elke ochtend met de platte wagen opgehaald voor de melkfabriek in Reek. Het zijn bescheiden bedrijven: wie vier koeien heeft, geldt als een grote boer. De laatste stadsboerderij (in de Hoofschestraat oost, ter hoogte van Hart van Grave) wordt in de jaren zestig aangekocht voor de bouw van een nieuw gemeentehuis.