Opkomst van industrie
Sinds de komst van de spoorwegen in 1839 konden fabrikanten hun spullen op eenvoudige wijze naar andere provincies of zelfs het buitenland vervoeren. Doordat ze niet meer afhankelijk waren van de plaatselijke markt konden ze op grotere schaal produceren. Er kwamen steeds meer fabrieken.
De stinkfabriek
In 1837 begonnen twee ondernemers een stoomsmeerderij en kaarsenfabriek in de buitenpaats Hofwijck. Gelukkig hielden ze het niet lang vol, want de fabriek stonk verschrikkelijk. Na hun vertrek werd bepaald dat in Hofwijck nooit meer een kaarsenfabriek of vetsmelterij mocht komen.
Lekkere luchten
Vanaf 1843 rook het een stuk lekkerder langs de Vliet. De firma Keyzer en cie. maakten in het buitenhuis Hoeckvliet aan de Kerkstraat onder andere een parfum genaamd Eau de Voorburg. Koningin Wilhelmina was er dol op. In de fabriek werkten de slechtst betaalde arbeiders van Voorburg. Ze verdienden drie tot zes gulden per week. Later veranderde de naam van de fabriek in P.J.A. Savalle.
Meel en gas
In 1856 opende de Zwitser Koechlin een stoommeelfabriek aan de Geestbrug, waar meer dan 85.000 balen meel per jaar werden geproduceerd. Zelfs leden van het Japanse keizerlijk huis bezochten deze succesvolle fabriek. In 1880 werd de Koechlinfabriek door brand verwoest. Dat was zo'n spectaculair gezicht dat Koning Willem III kwam kijken.
In 1866 begon Bleuland van Oordt een petroleumgasfabriek in het buitenhuis Middendorp aan de Vliet. Het gas werd gebruikt voor de Voorburgse straatlantaarns. Toen de gemeente in 1912 overschakelde op elektrisch licht, wierp Bleuland van Oordt zich op het produceren van pertroleumpersgas.
Koninklijke was
Aan het Voorburgse Westeinde was vanaf 1894 de Stoom-, Wasch- en Strijkinrichting Middenburg gevestigd. Honderdvijftig personeelsleden reinigden wasgoed met behulp van ozongas. Het koninklijk huis was vaste klant. Koningin Wilhelmina eiste wel dat haar kleding gescheiden van het overige goed werd gewassen en werd gedroogd op een apart grasveldje.
Vanaf 1911 kreeg de ozonblekerij concurrentie van de firma Waldeck, die de was deed in buitenhuis 'In de Wereldt is veel Gevaer'.
Schepen
Rond de Leidsche dam was een aantal zeer oude bedrijven gevestigd. Achter de huidige rooms-katholieke kerk zat bijvoorbeeld vanaf 1653 tot het eind van de twintigste eeuw een scheepswerf. Aan het begin van de twintigste eeuw verrees aan de Sluiskant nog een scheepswerf annex machinefabriek.
Molens, tuinders en kaas
Ook was er een aantal industriemolens. Korenmolen 't Hert maalde al in 1633 op de hoek van de Starrevaart en de snuif- en trasmolen De Pelikaan ging draaien in 1773. In 1739 werd houtzaagmolen de Hoop gebouwd. De zaagmolen de Salamander uit 1643 bij de sluis staat er nog, in herbouwde versie.
De meeste Stompwijkers en Veurenaren werkten in de negentiende eeuw echter in de landbouw. Zij verhandelden hun waar van 1910 tot 1967 op de groentenveiling van Veur aan de Vliet, direct naast het spoor. Ze brachten hun waren er per schuit heen. Kaas werd verhandeld vanuit het kaaspakhuis aan de Delftsekade. Het staat er nog steeds.
Een van de smakelijkste twintigste-eeuwse fabrieken was de elektrische limonadefabriek van P. Verlaan en zn. in de Venestraat. De naam staat nog steeds op de gevel.