Lang geleden waren er langs de rivieren nog geen dijken. Bij hoog water stroomde de rivier uit over het land. In het water zit zand en klei. Zand is zwaar en zakt daarom vlak naast de rivier op de bodem. Klei is veel lichter. Het wordt door het water verder meegenomen. Op die plek ontstond een moeras- of veengebied. Geen geschikte plek om een weg aan te leggen of om te wonen. Langs de rivieren kwam een steeds hogere laag zand te liggen. Rond het jaar 800 voor Christus waren de oeverwallen in ons gebied zo hoog dat er mensen konden wonen. De oeverwallen aan weerszijden van een rivier heten samen een stroomrug. Op de stroomrug van de rivier de Alm ontstonden de dorpen Uitwijk, Waardhuizen en Almkerk.
Toen de Romeinen in ons gebied kwamen, hadden ze geluk. Het was een tijd waarin er niet zoveel overstromingen waren. De rivieren waren rustig. De Romeinen legden op de oeverwallen wegen aan. Er liep een belangrijke weg langs Dussen, Meeuwen, Eethen en Genderen naar Aalburg over de stroomrug van het riviertje de Dusse. Vlakbij Genderen werd een grote Romeinse boerderij gebouwd. Bij die boerderij was ook een begraafplaats. Helemaal zeker is het niet, maar archeologen denken dat in Aalburg een echte Romeinse legerplaats te vinden was. Iets verderop bij Andel hebben ze resten gevonden van een Romeinse weg. Een van de archeologen die daarbij was, is Hans.
In het weekend gaat Niek, de oudste zoon van Hans, vaak met zijn vader op pad. Vandaag gaat Jetke ook mee, een nichtje van Niek. Ze zitten in groep 7 van basisschool Oudendijk. Vorige week zijn ze met hun groep naar de IJzertijdboerderij in Dongen geweest. Na de IJzertijd gaan de mensen geschiedenis opschrijven. Wat we weten over de IJzertijd komt uit het ‘bodemarchief’. Met de metaaldetector van Niek en een scherpe blik gaan de drie op zoek naar wat er in de grond van hun streek verborgen ligt. Vader Hans weet veel te vertellen over de Romeinen. Als klein jongetje was hij al op zoek naar voorwerpen. Thuis staat een grote vitrinekast gevuld met Romeinse mantelspelden. Die noem je ‘fibulae’. Zo’n speld lijkt op onze veiligheidsspeld en werd door de Romeinen gebruikt om kleding vast te spelden. Nog mooier vindt Niek de verzameling van Romeinse slingerkogels die soldaten gebruikten. Jetke is onder de indruk van de munten en de scherven van Romeinse potten, schalen, bekers en kruiken.
Zouden ze geluk hebben vandaag? Misschien vinden ze een mooie Romeinse ring van 2000 jaar oud of een naald die Romeinse vrouwen gebruikten om hun haar op te steken. Hans vertelt dat er ook eens een beeldje van een Romeinse god is gevonden, vlakbij Genderen en Aalburg. Niek zwaait de detector over de grond. Het apparaat blijft maar piepen. Jetke en Niek graven voorzichtig in de grond. Helaas, weer een roestige oude spijker! En daarna een oud colablikje. Na een half uur zoeken denken de kinderen dat er weer een oude spijker te voorschijn komt. ‘Niet weggooien’, zegt Hans. ‘Dat is een stuk van een Romeinse mantelspeld!’ Niek en Jetke houden een stukje hele oude geschiedenis in hun handen. Hoe zou de Romein er uit hebben gezien die het gebruikt heeft? Even later vinden ze twee Romeinse munten. Hans maakt de munten schoon. ‘Kijk, deze zijn gemaakt in de tijd van keizer Nero. ’Die leefde in de eerste eeuw na het jaar 0’, weet Niek te vertellen. Jetke is onder de indruk. ‘Jij wordt later vast archeoloog’, zegt ze. ‘Net als je vader!’