De abdis van de Abdij van Rijnburg bezat het recht om in Boskoop pastoors te benoemen. Van die benoemingen zijn er sedert 1370 een tiental bekend. Een oud document van de Abdij van Rijnburg vermeldt dat in 1562 Cornelis Gerritsen afstand deed van zijn plaats en dat ‘buren’ verzochten Lelis Pieterszoon aan te stellen als pastoor. Hij is waarschijnlijk de laatste katholieke geestelijke de dienst gedaan heeft in de in 1549 gebouwde dorpskerk.
Omstreeks 1570 zal de kerk overgegaan zijn in protestantse handen. Het is de vraag of daarmee ook de Boskopers overgingen tot de kerk van de Reformatie. Voor velen zullen de kerkgrenzen niet scherp geweest zijn. Voor hen was het verschil tussen Rome en Reformatie niet van belang. Zij bleven de dorpskerk bezoeken, ook al ging daar een hervormingsgezinde predikant voor. Anderen zochten hun heil in de schuilkerk te Middelburg, een buurtschap tussen Boskoop en Reeuwijk. In de loop van de 17e eeuw ging de parochie Boskoop vallen onder Randenburg. Die zogenaamde statie omvatte naast Boskoop de parochies van Reeuwijk, Sluipwijk en Middelburg.
Gerardus Jacobi Rossius, een voormalig kloosterling uit De Hem bij Schoonhoven, kwam in 1572 als predikant naar Boskoop. Opmerkelijk is dat hier ter plaatse nauwelijks sprake was van een kerkbestuur, laat staan van een gemeente. Rossius bleef niet lang. Het beleg van Leiden in 1574 noopte hem een goed heenkomen te zoeken voor de rondtrekkende Spaanse troepen. Toen in 1575 de rust was weergekeerd in het Rijnland kreeg Rossius van het kerkbestuur van de classis Dordrecht de last weer naar Boskoop te gaan. Maar al snel vertrok hij wederom. Van 1579 tot zijn dood in 1590 was Rossius predikant in Waddinxveen. In die jaren zal hij ook wel in Boskoop zijn voorgegaan in kerkdiensten.
Wie de opvolger van Rossius werd is onduidelijk. In de jaren 1578 tot 1580 zijn er aantekeningen in oude jaarrekening van uitbetaling van tractement aan Cornelis van Braeckel.
Inmiddels was de opstand tegen de Spaanse regering succesvol. In Holland kregen de protestanten de positie van de door de overheid bevoorrechte kerk. De katholieke kerk moest verdwijnen uit het openbare leven. Illustratief is de rol die ‘dienaer’ IJsbrand Reijers, of met zijn deftige naam Isbrandus Reineri, speelde. Hij was predikant te Boskoop en kreeg in 1586 de opdracht een dwarse pastoor uit Zwammerdam tot de orde te roepen. Die bleef tegen alle verordeningen in kinderen katholiek dopen en missen lezen. Isbrandus trok herhaalde malen met de predikant van Reeuwijk naar Zwammerdam om de pastoor te sommeren zich te verantwoorden in Leiden bij het protestantse classicaal bestuur. De pastoor weigerde gehoor te geven aan die sommering. Van Isbrandus is ook bekend hoe hoog zijn tractement was. In 1586 bedroeg dat 240 gulden en vrij wonen, een standaard regeling voor predikanten in de dorpen; in 1590 was het gestegen tot 300 gulden. Strenge protestanten leerden dat de mens niet in staat is ook maar iets bij te dragen aan zijn eeuwig behoud. God verkiest soeverein sommigen tot eeuwig leven, anderen gaan verloren. Isbrandus had kennelijk moeite met een dergelijk leerstuk. Het classicaal bestuur accepteerde zijn moeite met de strenge geloofsleer op dit punt. Hij mocht predikant blijven.
In 1596 zat Boskoop weer zonder predikant. Voor de eerste maal blijkt uit verslagen dat er inmiddels een meer gestructureerde protestantse kerk bestaat in Boskoop: ‘de ghemeynte van Boscoop’ nam het zoeken naar een nieuwe predikant ter hand. Een beroep op Pieter Dirixsz. liep op niets uit. Hij studeerde nog en zijn vader – predikant te Voorburg – wilde dat hij eerst zijn studie afmaakte. Meer succes had men met Esaias Gallus (de Haan), waarschijnlijk ook nog studerend. Hij werd begin 1597 te Boskoop bevestigd in het ambt door Carolus Agricola (Boer). De eerste maanden was hij alleen op zondag in Boskoop om te preken. De rest van de week bracht hij elders door als huisonderwijzer bij een adellijke familie.
Bijzonder is een dispuut tussen Gallus en ‘eenen vermaender der wederdoperen’. Vaak waren dat felle gesprekken. Maar Gallus lijkt een milde toon gevoerd te hebben en sprak met de doper over ‘eenige differente puncten’. Of het om een rondreizend dopers voorganger ging of om iemand uit Boskoop is niet bekend.
Als een gemeente vacant was (dat wil zeggen zonder predikant zat) moesten voorgangers uit de classis Rijnland om beurten zondags een kerkdienst waarnemen. Van Gallus is bekend dat hij Palmzondag 1598 naar Lisse moest, een hele tocht. Hij zal die grotendeels over water via Gouwe en Oude Rijn gemaakt hebben.
Elke predikant werd geacht de classisvergaderingen in Leiden bij te wonen. Gallus komt herhaaldelijk voor in de lijst van de verzuimers. Soms had hij een geldige reden, zoals die keer dat hij ‘werde te Arnehem geseyt te sijn’. Als hij wel verscheen leek dat op grond van eigen belang. Oktober 1599 kwam hij klagen over de wateroverlast aan zijn woning in Boskoop en drong aan op verbetering in die situatie. Op den duur maakte hij het zo bont met zijn verzuim dat hij een uitbrander kreeg. Daarnaast kreeg hij bestuurlijke taken in de classis opgelegd. Meermaals fungeerde hij als scriba van de classis en als afgevaardigde naar provinciale vergaderingen.
In 1607 moest het bestuur van de classis oordelen over een merkwaardige zaak. In Boskoop leefde Jan Jaspersen Smith naar eigen zeggen al negentien jaar gescheiden van zijn vrouw Jacomijne La Mote. Jacomijne was uit eigener beweging verdwenen en Jan wist niet waar zij verbleef en of zij überhaupt nog in leven was. Jan had bij de Boskoopse magistraat geïnformeerd of een tweede huwelijk toegestaan was. De magistraat vroeg bij het kerkbestuur om advies. Na onderzoek van de Schrift en advies van Leidse hoogleraren achtte men een huwelijk toegestaan. Maar wel moest de Boskoopse magistraat nog een laatste poging doen om de verdwenen Jacomijne op te sporen. Hoe het afgelopen is blijft in het ongewisse.
(Tekst: Henk Stellaart)