‘Het water komt!’ De dijken braken en het water stroomde met geweld het land in. Er werd gezegd dat het water om half één ’s nachts in Almkerk kon zijn. De mensen gingen hard aan het werk om alle spullen boven te krijgen. Andere mensen zeiden: ‘Het zal zo’n vaart niet lopen.’ Maar die hadden ongelijk, want toen het water kwam, hadden ze niets naar boven gebracht en dreven meubels in het water. Er waren mensen die met bed en al wegspoelden. Anderen kregen natte voeten, toen ze uit bed stapten. In de stal bij opa stond ook water. We lazen in de krant over de ontzaglijke ramp die Nederland getroffen had. Koningin Juliana was bedroefd en had medelijden met haar volk, dat zo getroffen was door de watersnood. Een paar dagen geleden was het nog feest, omdat prinses Beatrix jarig was. En nu op 8 februari hangen de vlaggen halfstok. In Almkerk komen vluchtelingen. Wij zitten met zijn allen bij opa De Peuter. Oom Sjaan met zijn gezin is er ook. Hij woont vlakbij de Alm. Gelukkig zijn ze niet veel kwijt. Werkendam heeft ook onder water gestaan. Hoe de toestand daar is, weet ik niet. Aan de Nieuwendijk is het wel erg. Hulpverleners varen met bootjes rond. Tante Kee en haar gezin hebben ze met een boot van zolder gehaald.
In Dussen woont Bastiaan Snoek. Net als Piet is hij twaalf jaar oud. In de stormnacht van 31 januari op 1 februari 1953 kan hij maar slecht slapen. Als het licht wordt, komt een veewagen het erf oprijden. Er stappen mannen uit. Ze roepen: ‘Het water komt! De dijken zijn doorgebroken!’ Vader Snoek weet wat hij moet doen. Hij pakt snel zijn auto en rijdt naar Almkerk. Daar vraagt hij of mensen willen meehelpen om het vee naar een veilige plaats te brengen. Na een poosje is vader weer terug. Moeder is druk bezig om de stoelen en tafel naar boven te brengen en Bastiaan helpt mee. Hij kijkt naar buiten en schrikt. Daar in de verte komt een watergolf aan. Ze moeten snel zijn. Vader, moeder, Bastiaan en zijn zus Anneke stappen in de auto en rijden weg. Nog even en dan zijn ze veilig op de dijk in Dussen. Maar het water is sneller dan de auto. Bastiaan ziet dat de auto door het water rijdt. Opeens slaat de motor af. Vader probeert opnieuw te starten, maar het lukt niet. Daar komt een golf aan. Bastiaan voelt hoe de auto wordt opgetild. Hij verdwijnt in een sloot, onder water. Snel een deur open zien te krijgen. Het lukt! Ze klimmen uit de auto. Bastiaan staat tot zijn middel in het water. Maar waar is Anneke? Het water heeft haar meegesleurd naar een weiland een eindje verderop. Ze moeten hier weg zien te komen. Bastiaan waadt voorzichtig door het water dat steeds hoger wordt. Opeens stapt hij mis. Hij gaat helemaal kopje onder. Ineens grijpt vaders hand hem vast en tilt hem op. Gelukkig wordt Anneke even later ook gevonden. Ze zijn weer bij elkaar. Bastiaan hoort wat er met de dieren is gebeurd. Een paar koeien zijn op de mesthoop geklommen achter de stal. De paarden zijn gaan zwemmen. Een van hen vond een heuveltje en is daarop gaan staan. En weet je wat Juliana, de lievelingspony van Bastiaan deed? Die is op de rug van het paard geklommen. Bastiaan hoort dat er drie mensen zijn verdronken. Twee broers met hun vader. En een jongetje van vijf jaar oud, met zijn vader. En ook nog een oudere man. Vooral in Zeeland zijn veel mensen verdronken. Bijna 1500.
Piet schrijft hierover: ‘Soldaten in Almkerk vertellen dat ze in Zeeland hebben meegeholpen. Er was een kistje komen aandrijven met een kindje erin en een briefje. Op het briefje stond dat wie het kindje vond maar goed ervoor moest zorgen, want de ouders zouden de ramp niet overleven. Daarom mogen wij dankbaar zijn dat we het er zo goed afgebracht hebben. Dinsdag 10 februari zijn we naar de Nieuwendijk geweest. Hele huizen zijn ingestort. Je zag stoelen, tafels en kachels liggen. Op sommige plekken zitten gaten in de dijken. Aan de Kille was zo’n groot gat dat als er een auto met zand ingegooid werd, je er niets van merkte. Het was er ook erg druk met allemaal militairen. Prins Bernhard is er ’s morgens geweest met een helikopter. Vrijdag 27 februari: Vader gaat van ons vertrekken. Hij gaat in Zeeland werken. Maandag vertrekt hij om aan de dijken te werken.’
Net als Bastiaan hoopt Piet een ramp zoals Nederland heeft getroffen in
1953 nooit meer mee te maken.