De eerste symptomen van de door een bacil veroorzaakte ziekte cholera zijn diarree en misselijkheid. Een cholerapatiënt kan al na 24 uur zodanig uitgedroogd zijn, dat hij komt te overlijden. In 1832 werd cholera voor het eerst in Nederland geconstateerd. De ziekte had vanuit Bengalen in Azië via Rusland Europa bereikt.
Het zou nog lang duren eer men de ziekte in verband ging brengen met het drinken van besmet water. Een epidemie in 1854 in Londen kon worden herleid naar één bepaalde waterpomp. Opmerkelijk veel mensen die gebruikmaakten van die pomp, werden besmet.
Vanaf 1833 zou de cholera nog geregeld in Dordrecht opduiken maar niet zo heftig als in 1866. Op 28 april van dat jaar overlijdt een militair in Wieldrecht aan de ziekte, een week later gevolgd door een bewoner in de buurt van de Vriesepoort. En dan gaat het hard. De maand mei telt zestien doden en juni maar liefst 233. Het laatste slachtoffer overlijdt in oktober en brengt het aantal sterfgevallen op vierhonderd. Om een nieuwe uitbraak te voorkomen worden maatregelen getroffen en een choleracommissie gevormd die onder meer zorgde voor de hulpverlening aan de zieken en hun gezinsleden.
Ziekenhuizen
Tijdens de cholera-epidemie van 1848 werden de zieken verpleegd in het voormalig armenhuis aan het Stek. In het Gast- of Ziekenhuis aan de Visstraat werd eveneens een zaal voor cholerapatiënten ingericht. In 1866 kon men de enorme hoeveelheid patiënten daar niet meer aan, waarna het militair hospitaal aan de Buiten Walevest ruimte vrijmaakte. De verplegers van de ziekenhuizen hadden een ontsmettingsinstructie die niets te raden overliet:
Instructie voor het ontsmetten van drekstoffen in steekpannen. Zodra een lijder op de steekpan is geweest, wordt het daarin bevatte overgoten met een zalfpotje zoutzuur en daarna wordt kokend water bijgedaan totdat de steekpan aan de buitenkant lauwwarm aanvoelt, daarop worden 2 theelepeltjes zoutzuur-potasch er aan toegevoegd, waarna men zal zien dat een scherpriekend gas (chloor) zich ontwikkelt. Men doet dan dadelijk den deksel erop, en brengt alles naar de kuil of het privaat, waarin de steekpan moet worden leeggemaakt.
Er werd klaarblijkelijk gebruikgemaakt van niet bepaald ongevaarlijke middelen zoals zoutzuur, carbol en chloorkalk.
Riolering en drinkwater
De stad had geen rioleringssysteem. Langs de straten en steegjes liepen sloeën (goten) en spranten (waterloopjes) die in de grachten uitkwamen. Dat waren stinkende, open riolen. Door geregeld te spuien, werden de grachten enigszins doorgespoeld, maar het onfrisse water bleef gebruikt worden als drinkwater en voor het wassen van zowel kleding als het lichaam.
Geleidelijk aan werden de sloeën door buisriolen vervangen en de grachten gedempt. In 1873 zou men een start maken met een rioleringssysteem. Een geavanceerd stelsel van ingenieur Liernur werd echter te duur bevonden, waarna men overging op een eenvoudiger systeem gecombineerd met een tonnenstelsel. De talrijke aan de havens en rivier staande huizen loosden hun rioolwater simpelweg op het water, een situatie die nog tot de jaren 90 van de vorige eeuw gebruikelijk was. Het is nauwelijks voor te stellen, maar ook in 2020 bestaan er nog steeds huizen die niet op het gemeentelijk riool zijn aangesloten, maar bijvoorbeeld op de rivier lozen.