Eén dag in de week wordt er niet gewerkt. Niet dat je op die dag kunt uitslapen. Ook dan staat de wekker al vroeg om op tijd in de kerk in Dussen te kunnen zijn. Maria moppert als ze haar bed uit wordt geroepen. Het is anderhalf uur lopen vanaf De Hang, zoals Hank in die tijd wordt genoemd. Als de zon schijnt, vindt Maria het nog wel gezellig. Maar als het regent … dan sjok je over modderige dijken, zonder ontbijt, want in de kapel moet de communie nuchter (met een lege maag) worden ontvangen. En dan weer anderhalf uur terug. Daar heeft Maria pas echt een hekel aan, want je voelt je zo slap als een vaatdoek.
Er komen steeds meer mensen in De Hang wonen. Het worden er zoveel dat wordt nagedacht over een eigen kapel en een eigen kapelaan. De meeste mensen kunnen maar weinig geld missen, maar er zijn ook een paar gulle gevers. Vooral de steenrijke dames Johanna en Adriana Stael geven veel geld waarmee goede dingen worden gedaan. Eerst wordt in Dussen een ‘Liefdegesticht’ gebouwd. Maria gaat er ook naar toe. Het is een school waar nonnen lesgeven in taal en handwerken. De juf van Maria heet zuster Isadora. Maria’s jongste broertje gaat er vlakbij naar het bewaarschooltje, een school speciaal voor kleuters.
In 1861 zijn de plannen klaar om in Hank een kapel te bouwen. En weer komen de dames Stael op de proppen. Zij steken veel geld in de bouw van een kerk en een pastorie, waar de pastoor kan wonen. Johannes Lips wordt de eerste pastoor van Hank. In het begin heet de parochie: Roomsch Katholieke Gemeente de Polder van Dussen. Twee jaar later verandert de naam. De mensen van Hank willen een eigen naam. Als zuster Isadora in de klas vertelt wat die naam is geworden, glundert Maria. Vanaf 1863 is er in Hank een kerk met de naam ‘Heilige Mariapolder’, onder bescherming van Onze Lieve Vrouwe Onbevlekt Ontvangen. Maria weet heus wel dat de kerk niet echt naar haar vernoemd is, maar naar Maria, de moeder van Jezus. En toch vindt ze het leuk, omdat zij ook Maria heet.