De Marcus Samuelstraat en speeltuin De Marre herinneren aan het joodse bevolkingsdeel van Enter in de periode voor de Tweede Wereldoorlog. Marcus Samuel was de derde zoon van Izak Samuel en Clara Meyler. De familie Samuel telde vier zonen en een dochter en verhuisde in 1877 van Rijssen naar Enter. Samuel werkte in zijn jeugd als kippenslachter in Duitsland. Daar leerde hij zijn vrouw Karola Salmagne kennen. Toen het stel zich in Enter vestigde, begon Samuel een kippenslachterij in het pand aan de Dorpsstraat 146. De onderneming was bijzonder succesvol. In de vooroorlogse jaren was zijn bedrijf de grootste werkgever in Enter.
Kleine gemeenschap
Enter heeft nooit een grote joodse gemeenschap gekend. In 1748 stonden drie joodse families geregistreerd, terwijl er rond 1800 geen enkele Joodse inwoner in Enter was. Na de familie Samuel in 1877 kwam in 1917 hier de familie Spanjar bij. Zij handelden in brandstoffen en veevervoer. Twee broers van Samuel waren veehandelaar van beroep. Een aantal boeren op de Rijssense veemarkt dacht later met gemengde gevoelens aan hen terug. In mei 1938 vestigde zich als gevolg van de Duitse Berufsverbote de familie Frank in Enter. Daarvoor woonde zij in Goldenstedt bij Oldenburg. In Duitsland werd het hen echter onmogelijk gemaakt hun beroep uit te oefenen, waarna ze in Enter een boerderij kochten en een boerenbedrijf opbouwden.
De oorlogsjaren
In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog kwam Samuels zoon Ies vanwege de handel in pluimvee vaak in Duitsland. In 1932 werd hij bij zijn wekelijkse tocht naar Hamburg aan de grens in Nordhorn aangehouden, volgens de krant voor smokkel van geld. Enkele buurjongens die met hem in de auto zaten werden na enkele dagen vrijgelaten maar Ies werd naar Hamburg overgebracht. De auto werd in beslag genomen en een hoge boete werd opgelegd. Pas na veel moeite en bemiddeling kwam hij vrij. Dit was een voorbode voor nog meer onheil voor de joodse inwoners van Enter. In mei 1940 begon de Duitse bezetting van Nederland. Voor de joden had dit al spoedig ernstige gevolgen. In oktober van dat jaar moesten alle joodse ondernemingen zich melden bij de Wirtschaftsprüfstelle, de Duitse controledienst voor bedrijven. Spoedig daarna werd hun bedrijf geliquideerd. Geldelijke vermogens moesten gestort worden op een door de Duitsers aangegeven bank. De joden mochten hun beroep niet meer uitoefenen. Het leven werd hen geleidelijk onmogelijk gemaakt.
Onderduiken
Toen de joodse inwoners werden opgeroepen zich aan te melden voor werkkampen, brak er paniek uit. De families Samuel en Spanjar zochten wanhopig naar een onderduikadres. Vrijwel geen enkele Enternaar durfde dit aan. Ook het in bewaring nemen van contant geld of dierbare meubelstukken van deze joodse families tot betere tijden aanbraken ging zeer moeizaam, want op Judenhilfe stonden zeer strenge straffen. Na hulp van families in het Enterbroek vonden elf joden in de zomer van 1942 een onderduikadres in een oud kippenhok dat werd opgebouwd tussen dichte houtwallen in de driehoek Bornerbroekseweg, Huttemansweg en Entelerweg. In boerderijen aan de Hoesselderdijk vonden anderen onderdak.
Verraad en vermoord
Op 10 mei 1943 werden de elf Joden in hun schamele onderkomen na verraad opgepakt door de Grüne Polizei. Op 21 mei 1943 zijn ze vermoord in het vernietigingskamp Sobibor. Andere Enterse Joden werden in plaatsen in de omgeving opgepakt. Slechts enkelen hebben de oorlog overleefd. Een monument aan de Bornerbroekseweg herinnert aan de dramatische gebeurtenis hier in de buurt. Ook Marcus Samuel en Ies Samuel met zijn echtgenote Lien Rosendaal vonden hier onderdak. Van de 29 Joden die aan het begin van de oorlog in Enter woonden zijn er 19 vermoord in Sobibor en Auschwitz.