Langs de dijksloot in Wijhe lagen op diverse plaatsen kleine grienden of zoals men hier zegt: twiegweerden. Ook in het Broekslag, een vochtig gebied tussen het dorp en het landgoed De Gelder en op het landgoed zelf, lag een griend. Zo'n veld met twijg kon de mandenmaker wel 20 tot 30 jaar voorzien van wilgenteen. Op de lokale twijgveilingen werd de twijg verkocht. Woensdag 19 november 1952 bijvoorbeeld werd onder toezicht van notaris Holst van Ingen een verkoping gehouden van twijggewas en rijshout in café Kroes.
Lokale bedrijvigheid
Al in de Middeleeuwen was er sprake van twijgproductie in Wijhe. In 1484 was in de buurschap Wechterholt een pachter die een jaarlijkse betalingsverplichting had aan zijn heer wegens opbrengst uit het houden van onder meer "twyge". Vanaf het einde van de 19de eeuw groeide het ambacht van mandenmaker uit tot een behoorlijke plaatselijke bedrijvigheid die ruwweg tot de jaren zestig van de 20ste eeuw heeft kunnen bestaan.
Handwerk
Het kweken van wilgenteen ging vrij gemakkelijk. Stekken van ± 25 cm werden ongeveer 20 cm in de grond gestoken en vervolgens elk najaar of winter afgesneden. Na 3 of 4 jaar was de ontstane stobbe geschikt om de vlechtteen af te snijden en te gebruiken voor het maken van diverse soorten manden. Eerst werden de bossen twijg 1 à ½ uur geweekt in water om de gewenste soepelheid te verkrijgen. Om witte manden te krijgen werd de twijg geschild. In het dorp waren diverse mandenmakerijen, vooral langs de Dijk. Bekende namen in Wijhe zijn nog steeds Witholt, opgevolgd door de gebroeders Zwerus, Dekker, Kleinmeijer, Eisink, Schuiling en Bennink. In Herxen had je Huizendveld. Tientallen Wijhenaren vonden werk in deze bedrijfstak. Het werk in de mandenmakerijen bestond uit het herhalen van steeds dezelfde handelingen. Zoals in meerdere routinematige bedrijfstakken ontstond in de mandenmakerijen de gewoonte om bij het werk liederen te zingen. Helaas is het niet gelukt om de tekst en melodie van een dergelijk lied te achterhalen. Wel is er een rijmpje opgedoken dat vroeger werd opgezegd bij het vlechten: "Ga door, ga door, wie achter is moet voor".
Afzet
De mandenindustrie was voor een belangrijk deel gericht op afzet buiten het dorp. Vismanden gingen met wagonladingen vol naar de visafslag in IJmuiden en naar diverse vleesverwerkende fabrieken in het gehele land. Voordat het plastic zijn intrede deed, waren tenen manden een veel gevraagd artikel. Er werden manden gemaakt voor turfhandelaren, slagers, bakkers, boeren en vissers. In Wijhe werden ze ook gemaakt voor de plaatselijke vleesindustrie en de fruitteelt. In de jaren dertig van de 20ste eeuw werd ook heel wat twijg vanaf de Houtwal verscheept naar de Zuiderzeewerken. Hier werd de twijg tot matten gevlochten die vervolgens voor het versterken van dijken dienden. Voor de aardappeloogst in Groningen waren ieder seizoen duizenden manden nodig. Nadat men op het machinale rooien overstapte, was dit voorbij. Mandenmaker Bennink adverteerde met wasmanden, fietsmanden, waskoffers en boodschappenmanden. Hij richtte zich hiermee ook duidelijk op de lokale markt. De gebroeders Grouwstra daarentegen vlochten sierlijke rieten stoelen.
Einde van de mandenfabricage
in de jaren zeventig was het praktisch gedaan met het produceren van manden. Uitzondering vormde Lammert Blok en de gebroeders Zwerus. Blok stierf in 1976; het bedrijf van de gebroeders Zwerus stopte in 1988. Maar deze bedrijfjes bestonden die laatste jaren alleen nog maar op papier. In het dorp Wijhe herinneren de straatnamen De Grienden en de Mandenmakershoek nog aan deze vroegere bedrijvigheid.