Handel en scheepvaart brachten geld in het laatje. Maar wat ermee te doen? Natuurlijk, in weer nieuwe schepen steken, dat kon. Maar, minder riskant, dicht bij huis kon iets anders: plassen en meren droogmaken. Immers, de bevolking nam toe, dus er was behoefte aan land. Het is niet toevallig dat de Gouden Eeuw samenviel met de grote droogmakerijen. Bij droogmakerijen denken wij meteen aan de Beemster, Schermer en Purmer, maar ook in West-Friesland zijn meren drooggemaakt.
Als voorbeeld van een West-Friese droogmakerij via bemaling, trapsgewijs, is de Wogmeer erg geschikt. Het veen van West-Friesland was ontgonnen en tamelijk droog, maar het gebied rond de Wogmeer was ongeveer het natste van West-Friesland. De namen in het gebied klonken ook waterig: Obdam, Hensbroek, Weel en Braken; een dam houdt tegen, een broek wijst op drassigheid, braak en weel wijzen op de doorbraakgaten die een stormvloed achterliet. Het gebied van de Wogmeer werd vooral gevaarlijk sinds 1248, toen de Omringdijk ten noorden van Sint-Maarten bezweek. De zee drong diep West-Friesland binnen, het veenland tussen Schagen, Alkmaar en Obdam werd verwoest, er ontstond een complete binnenzee, de Waard of Heerhugowaard. Bij storm leek die wel een wolf die Obdam, Hensbroek en Spanbroek wilde verslinden. Dat kwam ook omdat daar het land alsmaar daalde en de dijk rond de Waard van water verzadigd raakte. Zoals gezegd ging de overheid zich met de binnenwateren bemoeien. Eerst werden kleine, ondiepe meren in West-Friesland West drooggemaakt; al voor 1542 bij Oudkarspel de Dergmeer, in 1547 Kerkmeer en Kromwater, in 1564 Bergermeer en Egmondermeer.
De Wogmeer was ook niet groot, 680 hectare, maar wel dieper, tot anderhalve meter.oogheemraadschap, H Hij werd pas in 1608 drooggemaakt, voor tienduizenden guldens. In dat bedrag zaten vooral de dure molens - er kwamen er zes -, een molen kostte 3500 gulden. Gelukkig was er een stad die belang had bij een betere infrastructuur, Hoorn. Hoorn droeg bij in de kosten, maar stelde ook eisen. Bijvoorbeeld dat de ringvaart rond de droge Wogmeer breed genoeg zou zijn om twee schuiten elkaar ongehinderd te laten passeren.
Het werk begon na de winter van 1608 en in de zomer was de Wogmeer droog. Het jaar daarop werd hij in honderd kavels verdeeld. Waarschijnlijk werden eerst lijnen getrokken waarlangs de sloten kwamen. De kavels werden verloot. Van de eigenlijke droogmakers, de dijkwerkers en slootgravers, die al die dijken, sloten, kavels en wegen aanlegden, weten we niets. Zo ging dat vroeger. Eind juli 1609 was de polder klaar, er was feest. Wat een ommekeer, voorgoed droge voeten en landbouwgrond!
De Wogmeer werd gevolgd door de Baarsdorpermeer (1624), de Heerhugowaard - de woeste Waard! - (1625), de Bennemeer (1629), de Schagerwaard (1630), de Bleekmeer (1632), de Berkmeer (1634) en de Woudmeer (1635). Sindsdien is het landschap van West-Friesland, tot de ruilverkaveling van na 1970, niet noemenswaardig veranderd. Maar toch, hoe fantastisch zulke waterwerken ook waren, een bezwaar hadden ze wel. Waar moest al het overtollige regenwater naartoe, nu er geen meren meer waren? Er was maar een oplossing: een ingenieus stelsel van ringvaarten en afwateringskanalen. En zelfs dat hielp niet altijd, nog in 1994 stonden grote delen van de polder Obdam onder water. De beheersing van het binnenwater blijft voorwerp van aanhoudende zorg.
Uitgelicht
Droogmaken betekent een plas in droog land veranderen, via uitmaling. Dat gebeurde trapsgewijs, door een gang van molens. Dat klinkt ingewikkeld, maar was niets anders dan een aantal molens op een rij. Molen 1 schepte het water een meter omhoog; molen 2 weer een meter hoger enzovoort.
De molens geven elkaar het water door, op scheppen gemonteerd op een rad. Dat rad draaide op de molenas. De wind deed de molenwieken draaien, de molenas draaide...
Boven aan de dijk werd het water door een opening geloosd in de boezem. Per dag wel zo'n 60.000 tot 90.000 kubieke meter.