Door Harry de Raad
Sinds het midden van de veertiende eeuw werd het graafschap Holland geteisterd door een langdurige periode van anarchie en burgeroorlog. Allerlei belangengroepen probeerden ten koste van elkaar zoveel mogelijk invloed te krijgen. De adel streed voor het behoud van de eigen machtsprivileges, de steden probeerden ten koste van de adel meer invloed te krijgen in het graafschap en binnen de steden wilde de burgerij meer zeggenschap in de stadsbesturen. Door het ontbreken van een sterk centraal gezag ontaardden de twisten gemakkelijk in vaak jarenlang durende opstanden. De onrust duurde tot het begin van de zestiende eeuw.
Alkmaar speelde een belangrijke rol bij twee grote opstanden in het graafschap in deze periode. De eerste vond plaats in 1426, de tweede in 1492. Beide keren was er ook sprake van een strijd om de macht binnen de stad.
Vooral de opstand van 1492 maakte veel indruk op tijdgenoten en latere historieschrijvers. De aanleiding ervan was de heffing van een speciale belasting, het zogenaamde 'ruitergeld', bedoeld voor oorlogvoering tegen opstandelingen in Zuid-Holland en Zeeland. De nieuwe heffing viel samen met een periode van economische tegenspoed.
De onvrede richtte zich vooral op Claes Corf, de in Alkmaar wonende grafelijk rentmeester die de nieuwe belasting inde. Corf was ook een belangrijk man in het Alkmaarse stadsbestuur: vanaf 1484 zien we hem bijna ieder jaar optreden als een van de drie burgemeesters. Nadat stadhouder graaf Jan I van Egmond, 'Manke Jan', in 1490 besloot om militairen in te zetten bij de invordering, liep de situatie snel uit de hand. Opstandige lieden uit Schagen en uit West-Friesland verzamelden zich op 11 april 1491 te Alkmaar, met de bedoeling Corf 'doot te smijten'. De rentmeester had onraad geroken en was de stad tijdig ontvlucht. De woedende menigte reageerde zich vervolgens af op de knecht van Corf, die werd doodgeslagen. Ook plunderde men Corfs woning, het Hoge Huys in de Langestraat.
Gedurende de volgende maanden bleef het onrustig in Alkmaar. De stad kreeg een ware invasie te verduren van arme plattelanders die niet genoeg te eten hadden, 'scamele gesellen, die niet en hadden te verliesen ende waren in grote menichten vergadert ende gingen sitten in der luyder huysse en mosten heur te eten ende te drincken geven'.
Begin 1492 spitste de situatie zich toe. De bij Alkmaar gelegen grafelijke kastelen Nieuwburg en Middelburg werden ingenomen door de rebellen en in de Langestraat werd schout Willem van Poelenburch 'ter doot gequetst'. De macht in de stad werd overgenomen door de opstandelingen. Een poging van de stadhouder om de stad terug te veroveren mislukte. Overal uit Kennemerland, West-Friesland en zelfs uit Texel kwamen ontevredenen naar Alkmaar, dat vanaf nu een centrale rol speelde in de opstand. De opstandelingen wisten begin mei Haarlem in te nemen, waarbij de Haarlemse schout Claes van Ruyven op uiterst bloedige wijze werd vermoord. Volgens het verhaal werd zijn lichaam in stukken gehakt en bezorgde men de stoffelijke resten in een mand bij zijn weduwe. Vervolgens trokken de opstandelingen, vergezeld van een groot aantal Haarlemmers op naar Leiden. Ze hadden vaandels bij zich waarop kazen en broden waren afgebeeld. Velen droegen ook een stuk kaas en brood op de borst. Men sprak van het 'Caasen-broots volck' en noemde de opstand het 'Casen-broot-spel'. De inname van het in staat van verdediging gebrachte Leiden mislukte. Vervolgens werden de opstandelingen ter hoogte van Heemskerk door een regeringsleger vernietigend verslagen, waarbij ongeveer 230 Alkmaarders het leven lieten.
Uiteraard volgden flinke straffen. Alkmaar verloor tijdelijk alle privileges, waaronder het stadsrecht; de poorten en de wallen moesten worden afgebroken en er moest jaarlijks per haardstede een heffing betaald worden. Pas in 1518 wist men deze heffing af te kopen. Uiteraard kwamen de oude stadsbestuurders weer aan de macht. Ook Claes Corf werd weer een belangrijk man in Alkmaar.