Ook in de Langstraat komen mensen in verzet tegen de Duitse bezetter, zoals de groep André uit Sprang-Capelle.
De Duitse aanval op Nederland op 10 mei 1940 en de daaropvolgende bezetting vormt een schok voor een volk dat ruim honderd jaar lang in vrijheid had geleefd. De reactie van de Nederlandse bevolking is er in grote meerderheid een van gelatenheid. Slechts een kleine groep collaboreert en een nog kleinere minderheid verzet zich tegen de bezetter. Dat is in die jaren ook in de Langstraat het geval.
Het verzet, ook wel illegaliteit genoemd, kent veel verschillende vormen. Vrij snel na de Duitse inval wordt al geld ingezameld (Rinus Nijssen) of worden illegale bladen zoals 'Vrij Nederland' verspreid (Willem Wachtels van de Berg en Albert Dercksen). Naarmate de bezetting voortduurt , komt daar vooral de opvang van ondergedoken Nederlanders bij, vanaf 1942 georganiseerd in de LO (Landelijke Organisatie). In Waalwijk ligt de leiding bij Jo Hamburg, in Sprang (tot februari 1944) bij dominee B.A. van Lummel. Al deze vormen van verzet zijn gericht op protesten tegen de bezetter dan wel het beschermen van vervolgden. Er is ook een heel ander soort verzet: het actief de strijd aangaan met de Duitsers en hun geestverwanten via sabotage, aanslagen en liquidaties. Dat doen de Knokploegen (KP), uiteindelijk landelijk verenigd in de LKP. Ook de groep CS-6 uit Amsterdam, waar Waalwijkers Marcel Verwiel en Henk van Iersel deel van uit maken, schuwt het gebruik van vuurwapens niet. Er is een groep waar alles bij elkaar kwam, de groep André uit Sprang-Capelle.
Over hoe de groep aan zijn naam komt bestaan verschillende verhalen. Een daarvan is dat de naam van een lid van de groep komt, André Boesman. Tijdens zijn verzetswerk in het begin van de oorlog heeft hij een longontsteking gekregen waaraan hij is overleden. De andere verklaring is dat de groep is vernoemd naar de leider A.L. 'Jos' van Wijlen, die de schuilnaam 'André' gebruikte.
Jos van Wijlen heeft een zaak in elektra annex radiocentrale aan de Heistraat in Sprang-Capelle. Hij is een van de pioniers van het verzet in Nederland, want al op de tweede dag van de Duitse inval brengt hij - samen met burgemeester Smit - NSB'ers naar Gorinchem. Vooral de aanblik van de verwoeste binnenstad van Rotterdam, drie dagen later, wakkert zijn verzetsgeest aan. In het voorjaar van 1941 heeft Van Wijlen al een behoorlijke groep om zich verzameld, negentien mannen en een vrouw. Dat aantal zal tijdens de bezetting oplopen tot meer dan honderd. Twaalf verzetsmensen komen om tijdens de oorlog.
De groep houdt zich bezig met een breed palet aan verzetsactiviteiten. Er is de zorg voor onderduikers, Joden en anderen. Een deel van de groep pleegt ook sabotage en zelfs twee keer een overval, op de bevolkingsregisters in Sprang en 's Gravenmoer. De groep maakt ook onderdeel uit van de zogenaamde pilotenlijn, zodat neergekomen geallieerde vliegtuigbemanningen uit handen blijven van de bezetter en via België en Frankrijk terugkeren naar Groot-Brittannië). Ook noteren leden van de groep gegevens over de vijand en geven die door aan de geallieerden (via de groep Albrecht). Verder helpen ze agenten met geheime zenders en liquideren ze verraders. Na de bevrijding van het zuiden van Nederland in het najaar van 1944, valt het grootste deel van dit werk weg. Van Wijlen, die inmiddels is bevorderd tot kapitein bij de Binnenlandse Strijdkrachten, krijgt nu de leiding over de Brabantse kant van de zogeheten crossings. Ruim 380 keer steekt een verzetsman via de Biesbosch over naar bezet gebied om contact te houden met het verzet in dat deel van Nederland. Er gaan ook verzetsmensen naar de andere kant om informatie te vergaren over de vijandelijke opstelling, met name in het Land van Heusden en Altena. Een van de vier personen die hiervoor speciaal worden opgeleid door de Canadezen is Jan de Rooij. Deze 21-jarige jongeman, geboren en getogen in Sprang, wordt rond 5 september 1944 lid van de verzetsgroep. Hij meldt zich aan voor spionagewerk in bezet gebied. Begin december 1944 worden hij en Hans Hoekstra met twee zenders naar de overkant van de Bergsche Maas gebracht. Jan de Rooij stelt zijn zender op bij de familie Koekoek in Dussen. Hij geeft al spoedig de eerste meldingen door. Maar de Duitsers ontdekken de zender en nemen de familie gevangen. Hierop meldt Jan de Rooij zich vrijwillig bij de Duitse autoriteiten. Hij overlijdt op 6 januari 1945, mogelijk gefusilleerd. Hij geeft zijn eigen leven om dat van anderen te kunnen redden. Net als de meeste andere verzetslieden baseert hij zijn handelen maar op één uitgangspunt: 'Iemand moet het toch doen'. Een half jaar na zijn dood, op 7 juli 1945, wordt Jan de Rooij herbegraven in Sprang-Capelle. De onthulling van het monument ter ere van hem heeft ruim negen jaar later plaats, op 20 november 1954. Het is opmerkelijk dat een betrekkelijk kleine gemeenschap zo'n veelzijdige verzetsgroep heeft gehad, al ligt de verklaring vermoedelijk juist in de saamhorigheid van die samenleving.
Bijdrage:Jack Didden