Het jaar 1672 is berucht geworden als het Rampjaar. Het jaar waarin, zoals het gezegde luidt, 'het volk redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos' was. Dit had alles te maken met de Franse koning Lodewijk XIV, de beroemde Zonnekoning, met wie de Republiek in oorlog was.
Al was in 1648 de lange strijd met Spanje eindelijk tot een einde gekomen, de belangen van de Europese landen bleven botsen. Frankrijk wist de vroegere bondgenoot van de Republiek, Engeland, aan haar zijde te krijgen en in 1672 vielen Franse troepen de Republiek binnen. Ze ondervonden weinig tegenstand, onder meer omdat de Republiek haar verdedigingslinies had verwaarloosd. Er lagen wel plannen om in de Gelderse Vallei een verdedigingslinie aan te leggen, maar die waren niet uitgevoerd. De Fransen konden zo ons land binnentrekken.
De vijand richtte op verschillende plekken vernielingen aan. Zo werden diverse kastelen, zoals Amerongen en Blikkenburg in Zeist verwoest en vonden in steden en dorpen, zoals Rhenen en De Bilt, brandschattingen plaats. Op vele plaatsen moesten boerderijen het ontgelden. In Maarn en Maarsbergen ging bijna de helft van de boerenbedrijven in vlammen op en in Driebergen werd onder meer de hofstede op het terrein van Sparrendaal verwoest.
Niet voor niets werd 1672 bekend als het 'Rampjaar'. Om verdere schade te voorkomen besloot Utrecht zich snel over te geven aan Lodewijk, die van 1 tot 10 juli 1672 in Zeist op de buitenplaats Veelzigt verbleef (op die plaats staat nu het politiebureau). Deze snelle overgave namen de andere provincies Utrecht niet in dank af. De Hollandse Waterlinie hield een verdere Franse opmars tegen. Nadat stadhouder Willem III de soldaten van de Zonnekoning had verdreven, werd Utrecht door hem hard aangepakt, als straf door de in zijn ogen te gemakkelijke Utrechtse capitulatie. Willem legde een regeringsreglement op aan de Staten van Utrecht, waardoor de Staten van Utrecht veel macht aan de stadhouder verloren.