Het is een lange reis van Sint-Truiden naar Aalburg. De wegen zijn stoffig en Dodo is blij als hij een herberg ontdekt. Even uitrusten in de schaduw, dat lijkt hem heerlijk. Het is er ook gezellig. Een troubadour zingt een lied en de gasten zingen mee. Maar abt Willem heeft haast. Snel propt Dodo nog een homp brood in zijn zak en drinkt zijn glas bier leeg. Het is geen plezierreisje, en daarom wil Willem geen getreuzel onderweg. De abdij van Sint-Truiden is er niet best aan toe. Niet alle monniken doen hun best en het geld is bijna op. Daarom gaan Willem en Dodo nu naar dat verre Aalburg. Om hun bezittingen te verdedigen. Er zijn veel mensen in Aalburg die het voorzien hebben op het land van de abdij. Niet zo gek natuurlijk, want daarmee valt geld te verdienen. Met de gewassen die op het land groeien bijvoorbeeld. Zelfs de pastoors die de abdij in de kerken bij Aalburg hebben benoemd, zijn niet te vertrouwen. En zo brokkelt het abdijbezit af en krijgt het klooster in Sint-Truiden minder geld.
Langs de rivier de Maas vervolgen Dodo en Willem hun reis. Het is al donker als ze aankomen in Aalburg. Willem klopt op de deur van de uithof. Monnik Olbert gluurt om het hoekje. ‘Beste mensen, kom toch binnen’, zegt hij uitnodigend. De deur zwaait open. Een fakkel in de hand van Olbert verlicht hun gezichten. De mannen zijn blij Olbert te zien. Het is een tijd geleden dat hij Sint-Truiden verliet om in Aalburg te gaan werken. Olbert vindt het geen gemakkelijke klus. Met de dorpelingen uit Aalburg kan hij best overweg. Anders is het met de heren. Olbert kan niet voorkomen dat deze machtige mannen grond inpikken van de abdij. Het is maar goed dat de baas nu zelf orde op zaken komt stellen.
De volgende morgen is Willem al vroeg uit bed. Hij nodigt de heer van Heusden uit, de heer van Heesbeen en de heer van Drongelen. Dodo doet intussen wat klusjes voor Olbert. Hij voert de kippen en maakt een praatje met de monnik die in de kruidentuin werkt. Intussen veegt de abt het zweet van zijn voorhoofd. ‘Wat een lastige heren hier’, zucht hij hardop als de heer van Drongelen weg is. De geldbuidel die hij gevuld heeft meegenomen uit Sint-Truiden is nu bijna helemaal leeg. Maar gelukkig heeft hij veel grond weer terug kunnen kopen. ‘Olbert’, roept Willem. ‘Wil jij Dodo voor mij halen? Het is tijd om op te schrijven wat onze bezittingen zijn.’ Even later staat Dodo voor de abt. Hij pakt zijn schrijfgerei en gaat zitten. Willem begint te vertellen en Dodo noteert. Bezittingen in Aalburg, maar ook in Meeuwen, Eethen, Drongelen, Genderen, Babyloniënbroek… Dodo krijgt er een lamme arm van! Maar hij kijkt wel uit om erover te klagen, want een baas als Willem zou hij niet willen missen. Abt Willem van Rijkel is erg tevreden met het resultaat van zijn reis naar Aalburg. Zo tevreden, dat hij meteen opdracht geeft de kerk van het dorp op te knappen. Hij schenkt de kerkgangers ook een mooi altaar, een soort offertafel. Het wordt het pronkstuk van de kerk. Een mooie herinnering aan de band tussen Aalburg en Sint-Truiden.