Visserij

Zes eeuwen middel van bestaan

De eerste vermelding van een nederzetting bij de Monstersche Sluis vinden we rond 1330. De sluiswachters hielden het uitwateringskanaal aan de buitenzijde van de dijk op diepte, want het geloosde water moest naar de rivier kunnen stromen. Tussen de twee sluizen ontstond een natuurlijke kolk, een goede ligplaats voor schepen. Van hun rol als sluiswachter konden ze niet bestaan, de sluiswachters leefden van de visserij, iets wat al eeuwen gedaan werd in de Maasmond.

Zalmvisserij en ruzie
Maassluise vissers hebben vanaf die tijd gevist op de rivier en langs de kust, vooral op zalm. Uit een oorkonde blijkt dat de zalmvisserij al in 1357 bestond bij Maassluis. In de Maasmond vormden zich zandbanken en daar zetten de vissers hun stalen of zalmsteken (palen met netten). Die moeten altijd in de stroming staan om zalm te vangen. Zo komt het Staelduinse Bos, een voormalige zandbank waarop de stalen stonden, aan zijn naam.
Er was weleens ruzie tussen de vissers. Wie kleinere mazen in de netten gebruikte ving meer vis, maar dan was er niets meer over voor de vissers stroomopwaarts. In 1559 kwam er een wet waarin de maaswijdte was voorgeschreven. Er was ook weleens ruzie met het scheepvaartverkeer dat last had van de zalmsteken die dwars in de vaargeulen stonden. Zelfs de keizer van het Heilige Roomse Rijk (het huidige Duitsland en omringende gebieden) bemoeide zich ermee. De onbelemmerde scheepvaart en visserij op de Rijn en in de Rijnmond waren belangrijk voor hem.

Paling in de polder
Maassluizers deden ook aan visserij in de binnenwateren. We kunnen het ons nu niet meer voorstellen, maar tot in de 20e eeuw was het mogelijk aal of paling te vangen in de sloten van het Westland. De ‘Aalmansdam’ op een kaart uit 1821 is daar een bewijs van. Later is die straatnaam veranderd in Damstraat.

Beugvaart, kolvaart, IJslandvaart en Groenlandvaart
De haringbuis is in oude tijden in de Maassluise visserij een belangrijk type vissersvaartuig geweest. Er voeren soms een honderd buizen uit. Op het oude stadhuis en op de Groote Kerk staan nog steeds windvaantjes in de vorm van een buis.
Schepen van het type hoeker werden gebruikt voor de beugvaart. Een beug was een kilometerslange lijn met dwarslijnen waaraan hoeken (haken) voor het vangen van kabeljauw en schelvis. Ook voor de kolvaart werden hoekers ingezet. De bemanningsleden stonden aan de verschansing met een lange lijn met aas die zij op en neer bewogen. Als aas dienden prikken, aalachtige visjes die levend aan boord waren genomen vanuit het Prikkengat bij de buitenhaven. De jongste aan boord was de prikkenbijter, die de visjes dood moest bijten voor ze aan de haken werden bevestigd. Vanuit Maassluis werd er vanaf het einde van de 16e eeuw onder IJsland op kabeljauw gevist. In de 18e eeuw visten er ook Maassluise schepen onder Groenland.

Kapers
Vooral in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) vielen veel schepen in handen van Duinkerker Kapers. In oorlogstijd hadden deze kapers vergunning om schepen, lading en bemanningsleden van de ‘tegenpartij’ buit te maken. Als zij ze niet vermoordden, verkochten de kapers de bemanningsleden als slaven aan de Turken. Stadhouder Prins Maurits liet extra belasting innen om de zeelieden vrij te kopen. De Maassluizers hielden zelf al geldinzamelingen voor Maassluise gijzelaars en verjoegen de belastinginners met rotte appelen. Later is de belasting toch betaald.

Haring en loggers
Vanaf 1780 (Vierde Engelse Oorlog) ging het slecht met de hoekervisserij bij IJsland. Oorlogen belemmerden de visvangst en de bevolking verviel tot armoede. Na de Franse tijd (1813) kwam de visserij weer moeizaam op gang. Met de ‘uitvinding’ van de logger in 1866 kwam de welvaart pas weer terug naar Maassluis. De Scheveningse reder A.E. Maas ontdekte dit scheepstype op een scheepvaarttentoonstelling in Frankrijk. Hij kon in Maassluis een werf kopen om loggers te gaan bouwen. De logger was een licht en snel schip voor de haringvangst. Men kon met lichte katoenen netten vissen in plaats van de zware getaande netten van hennep. Er waren minder bemanningsleden nodig om schip en netten te bedienen en dat was goedkoper. Op het hoogtepunt van de haringvisserij, rond 1900, lagen er meer dan 100 schepen in de Maassluise haven.

Verwante industrie
Sporen van aan de visserij verwante nijverheid vinden we nog volop in Maassluis. Zo werd in de Zure Vischsteeg zure haring (rolmops) gemaakt, uit de kuiperij in de Ankerstraat kwamen de haringtonnen en in de Taanstraat hingen getaande netten te drogen. Het Zeemanshuis op de Wip bood onderdak aan zeelieden en hotel Piet Hein, een voormalige kuiperij in de Piet Heinstraat, is nog steeds een geliefd pension bij zeelieden. Verschillende touwfabrieken en lijnbanen zijn nog in straatnamen te herkennen.

Einde van de visserij
Om verschillende redenen stortte de haringvisserij in Maassluis na de Eerste Wereldoorlog in. Veel haring ging naar Duitsland en Rusland. Tijdens de oorlog was nauwelijks visserij mogelijk. Na beëindiging van de Eerste Wereldoorlog viel de handel naar Duitsland en Rusland vrijwel stil. Beide landen waren door de oorlog in een economische depressie beland.
Mede door de crisisjaren vanaf medio jaren twintig daalde het aantal haringloggers dramatisch. Bovendien hadden de Maassluise reders te lang geaarzeld om geheel over te schakelen van houten zeilschepen naar stalen motorschepen. Het stoomtijdperk was eind 19e eeuw al begonnen en wie niet meeging raakte zijn voorsprong en winst kwijt. Daardoor kwamen de vele kleine rederijen in Maassluis in moeilijkheden en moesten liquideren.


Vissers contra boeren
Te veel water in de polders loste Delfland op door bij laagwater in de rivier de sluizen open te laten zetten. Tijdens dit spuien zetten de visser hun netten in de smalle opening van de sluizen, dat was gemakkelijk vis vangen uit de polder. Daar was Delfland niet blij mee, want het hinderde de uitstroom. Tijdens langdurige droogte werd er weinig gespuid. Dan zetten de vissers de luchten open tegen de wil van de sluiswachters. Gevolg was dat de boeren klaagden dat het land te droog werd. Het Hoogheemraadschap Delfland had als waterbeheerder in alle gevallen het laatste woord.