Het twaalfjarig bestand (1609-1621) tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Spanje bracht geen rust op kerkelijk terrein. Binnen de Nederduits Gereformeerde kerk brak een felle geloofsstrijd uit tussen Remonstranten en Contraremonstranten. De Remonstranten waren rekkelijk in de leer en meenden dat de mens bij kon dragen tot zijn zieleheil. De Contraremonstranten waren preciezer en benadrukten dat alleen God besloot wie behouden bleef en wie verloren ging. Op de Nationale Synode van Dordrecht (1618-1619) werd het pleit beslecht. Gesteund door stadhouder Maurits van Oranje wonnen de Contraremonstranten het pleit. Hun visie werd die van de Nederduits Gereformeerde kerk, die voortaan de door de overheid bevoordeelde publieke kerk zou zijn. De Remonstranten gingen na een korte periode van vervolging en soms ballingschap eigen gemeenten stichten.
Remonstranten
Ook in Boskoop hadden de kerkelijke geschillen hun weerslag. In 1612 was Petrus Engelraven predikant in Boskoop geworden. Hij sympathiseerde met de partij der Remonstranten. Dat mondde uit in zijn afzetting in 1619. Hij werd verbannen uit Holland, ging wonen in Friederichstadt en werd daar ten slotte notaris. Boskopers die het gedachtengoed der Remonstranten toegedaan waren bleven hier wonen. Hun aantal was groot genoeg om een eigen gemeente op te richten. Als stichtingsdatum geldt 1644 en kan Boskoop geschaard worden onder de oudste gemeenten van de Remonstrantse Broederschap. Men beschikte over een eigen kerkgebouw, dat evenwel stond in Noord-Waddinxveen, net over de gemeentegrens met Boskoop en vlak bij de Gouwe. De gemeentegrens lag overigens aan het begin van wat nu de Zuidkade is en zo verder westwaarts langs de huidige Zijde. De pastorie stond aan de Voorkade. Begin 1800 werd die afgebroken en bouwde men daar een nieuw kerkje met daarvoor een nieuwe pastorie. Petrus de Fijne was de eerste predikant van de jonge gemeente. Hij stond in Boskoop van 1655 tot 1673. Na hem was de gemeente enige tijd vacant. Nadien heeft de gemeente altijd beschikt over een predikant. Vacante perioden duurden hooguit twee jaar. In veel gevallen was Boskoop voor predikanten hun eerste betrekking. Lange tijd deelden Boskoop en Zwammerdam de predikant. En hoewel in 1696 Boskoop zelfstandig Petrus Smient kon aanstellen bleef voor hem de verplichting ook Zwammerdam te bedienen. Gezien zijn leeftijd werd hij in 1716 daarvan vrijgesteld. In 1729 overleed Smient.
Kerk van Rome
De Katholieken hadden in Boskoop geen kerk meer en kwamen met gelovigen uit plaatsen rondom Boskoop bijeen in achterhuizen van boerderijen in Randenburg en Middelburg. Pastoors uit Gouda droegen zorg voor de parochianen. De overheid zocht naar pastoors die illegale bijeenkomsten belegden. In maart 1639 leidde dat tot een dramatische gebeurtenis. Bij een dienst in een boerenwoning in Middelburg sloop een rakker van de landdrost binnen en verwondde pastoor Martinus van der Velden dusdanig dat die kort daarop aan zijn kwetsuren kwam te overlijden. Enkele jaren later kreeg men admissie om een woning te gebruiken voor kerkelijke doeleinden. In het voorhuis woonde de pastoor, achter had een bouwman zijn onderkomen. De zolder werd gebruikt voor kerkdiensten, doorgaans twee in getal per week. Er was ruimte voor honderd bezoekers en er stond een altaar.
In 1680 ontstond onenigheid tussen de parochianen over een uit Gouda opgetrommelde pastoor. De kerkelijke overheid stuurde daarop een andere, die evenwel door parochianen met behulp van de burgerlijke overheid uit de pastorie gezet werd. Een parochiaan, aangeduid als Meelman, bracht de zaak voor het Hof in Den Haag met als gevolg dat geen van beiden pastoors de post kreeg en een derde, Cornelius Oosterlaan, in 1680 aangesteld werd. Die kon 25 jaar lang zijn werk doen, niet gestoord door de overheid of door onrust in de parochie. Oosterlaan heeft in die jaren orde op zaken gesteld. Hij knapte de kerk op en bouwde een nieuwe pastorie. Er staat daarvoor een uitgave genoteerd ‘aen den glasenmaker van Boskoop voor stoppen van ruyten’. Maar vooral zorgde hij dat stipt het recognitiegeld betaald werd aan de baljuw van Voshol, onder wiens gezag Randenburg viel. In ruil voor die bijdrage mocht de pastoor zijn werk doen in de parochie. Voorwaarde was wel dat de kerk zich naar buiten toe zo min mogelijk manifesteerde.
Rond 1700 bezat de statie Randenburg ‘een vrye en onbelaste kerck, woonhys en thuyn daer agter aen’. Uit een beschrijving van de kerkelijke toestand in Rijnland uit begin jaren 1730 komt de omvang van de statie Randenburg in beeld. Zij omvatte: ‘Boskoop, Laag-Boskoop, den Biese, den Otwegh, Noordwaddinxveen, een gedeelte van Bloemendael en Sluyswyck, Middelburg, Suytwyck, Sluipwyck en Reyerskoop’. De statie werd in de achttiende eeuw bediend door pastoors die doorgaans lange tijd bleven: Fredericus Cramer 1713-1741, Hermanus Paschalis Perquin 1741-1751 en Petrus Beekhof 1751-1784. Onder Beekhof, aangesteld mede door tussenkomst van een ‘Boskoopsche Kaeskooper’, kwam de statie tot een zekere bloei. Er werden 500 communicanten geteld, van wie een groot deel uit Boskoop kwam. In oktober 1774 kwam een nieuwe kerk met pastorie en tuin tot stand. Aan de buitenkant was het gebouw niet direct herkenbaar als kerk, maar ‘binnen met alle nodige vereischten als Beelden, Altaar, Comuniebank, Doopvonte en Predikstoel, gelyk meede met de nodige Altaar en andere Gereedschappen voorzien, geschikt met Banken en Zitplaatsen en over het geheel in goede order…’.
(Tekst: Henk Stellaart)