Voor het waarom doen we een beroep op de Canon van het Hoogheemraadschap Rijnland, het eeuwenoude instituut dat zorgt voor droge voeten en schoon water. Rijnland is bijna net zo oud als Boskoop. Net als bij Boskoop wordt het bewijs daarvan geleverd door een officieel stuk. In dit geval van graaf Willem II. In een zogenaamde privilege van de graaf uit 1255 is sprake van het bestaan van heemraden die toezicht uitoefenden op de waterkering langs het IJ en de Zwammerdam.
Het oudste waterschap
Rijnland speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van Boskoop. Om die reden heeft Nederlands oudste waterschap een eigen venster in de Canon van Boskoop.
Meer dan duizend jaar geleden bestond een groot deel van het land tussen de Noordzee en Utrecht uit onbewoond veen. Dit veen was meters dik. Alleen op de evenwijdig aan de kust lopende strandwallen en op de klei langs rivieren zoals de Oude Rijn woonde mensen, zo leert de Canon van Rijnland.
De bewoners trokken het veen in
De groei van de bevolking maakte vanaf de negende eeuw uitbreiding van het landbouwareaal noodzakelijk. De bewoners trokken het veen in. Door het graven van lange, evenwijdig lopende sloten werd het veen ontwaterd. Hierdoor werd op de lange stroken grond tussen de sloten landbouw mogelijk.
De Grote Ontginning
Het Rijnland maakt deel uit van een grootschalig ontginningsproces door zowel de Hollandse graaf als de Utrechtse bisschop, dat tegenwoordig ‘de Grote Ontginning’ wordt vernoemd. Door het graven van enkele weteringen (begin 13e eeuw) werd de afwater capaciteit sterk vergroot zodat men het Veenmassief tussen Gouwe en Rijn te lijf kon gaan. De ontginning van het Hollandse veengebied begon vaak vanaf de oevers van de rivieren en de vele veenstroompjes. Bij de ontginning ontdeed men het veen van het riet, de biezen die erop groeiden en af en toe een verdwaald elzenboompje. Daarna groeven de 'landmakers' evenwijdig aan elkaar liggende sloten om het water af te voeren. Langs de achterzijde legden ze een dwarssloot of dwarsdijkje aan, waarmee werd voorkomen dat water uit het hoger gelegen en nog onontgonnen veengebied de akkers zou overspoelen. Die achterkades zijn onder die naam op verschillende plaatsen nog terug te vinden. Ook Boskoop had een Achterkade. Die werd later herdoopt tot Burgemeester Colijnstraat (BC Straat).
Het lijnenspel dat door het graven van de sloten ontstond is prachtig te zien op de kaart die D.L. de Jong in 1946 publiceerde bij ‘Die Goude’, de historische vereniging van Gouda. De Jong was bouwkundige bij Provinciale Waterstaat Zuid-Holland. In een doorwrocht artikel gaf hij de geschiedenis van de rivier weer met uiteraard speciale aandacht voor het deel rond Gouda.
In dit artikel alleen aandacht voor de verkaveling van de polders in en rond Boskoop. De Gouwe heeft z’n eigen venster.
Van Gouwe tot de IJssel
Op de kaart van De Jong is goed te zien dat de Gouwe van de IJssel tot Boskoop dwars door de verkaveling van de polders aan beide kanten loopt. De sloten zijn ter bevordering van de afwatering allemaal rechthoekig op de Gouwe gericht.
Van Boskoop tot de Oude Rijn
Ten noorden van de lijn Zijde - brug - Reijerskoop liggen de sloten rechthoekig op de Oude Rijn, zodat ze goed kunnen afwateren. Bijgevolg lopen ze evenwijdig aan de Gouwe. Met andere woorden: ze lopen in dezelfde richting als de Gouwe.
De schrijver vermoedt overigens dat het deel van de Gouwe tussen Boskoop en de Oude Rijn (bij Alphen) ontstaan is doordat een afwateringssloot is uitgegraven tot een brede vaargang. Dit om scheepvaart mogelijk te maken. Hierdoor is dit deel redelijk recht. De rivier heeft tussen Boskoop en Alphen alleen een knikje ter hoogte van de Toegangsweg. Middenin het laatste rechte steek naar Alphen Gouwsluis ligt de Halve Raak. Raak komt van het woord ‘rak’ dat staat voor een recht gedeelte in een rivier of waterloop.
Gouwe had toen geen kades
De Gouwe had in deze tijd overigens geen kades. Alle poldersloten en weteringen liepen er dus vrijelijk in uit. Dat betekent dat de omringende polders toen hoger lagen. Dat is niet zo vreemd want vóór de ontginning bestond het veen uit metersdikke veenkussens, aldus valt in de Canon van Rijnland te lezen. Door de ontwatering van het veen daalde de bodem. Dit wordt inklinking genoemd. Aanvankelijk was dit geen probleem. Zolang het veen nog altijd hoger lag dan de klei langs de Oude Rijn of de Gouwe kon de afwatering nog zonder moeite plaats vinden. Toen de bodem zo sterk daalde dat de ontgonnen veengrond gelijk of zelfs lager dan de rivierklei kwam te liggen, werd de afwatering wel een probleem. Dit vroeg in toenemende mate om waterbeheer, de taak van het hoogheemraadschap. Eén van de maatregelen was de aanleg van de kades en het graven van een aantal weteringen langs de Gouwe. Dat gebeurde in de 13de en 14de eeuw.