Al in 1836 ontstond er in Zwijndrecht kortstondig een kleine gereformeerde gemeenschap, die zich had afgescheiden van de Nederlandse Hervormde Kerk. Deze laatste functioneerde in de ogen van menigeen niet meer conform de beginselen van de Dordtse Synode (1618-1619). En daar nam niet iedereen genoegen mee.
Twistpunten binnen wat ooit de Nederduits Gereformeerde Kerk heette, waren er al sinds 1579, toen zij de publieke kerk van protestants Nederland werd. In 1816 werden er onder koning Willem I echter drastische hervormingen doorgevoerd en werd de naam gewijzigd in Nederlands Hervormde Kerk. En daarmee was de kiem voor de Doleantie gelegd.
Abraham Kuyper (1837-1920)
De in Maassluis geboren Abraham Kuyper was een van de kopstukken van de Doleantie, die in 1886 zou uitlopen op de oprichting van de Gereformeerde Kerk. Na zijn studie (literatuur, filosofie en theologie) werd hij predikant. Zijn onvrede over de in zijn ogen te rekkelijke Hervormde Kerk leidde tot een conflict en uiteindelijk een scheiding der paden.
In 1874 trad hij toe tot de Tweede Kamer. Hij richtte in 1879 de eerste politieke partij van Nederland op: de gereformeerde Anti-Revolutionaire Partij (ARP), die in 1980 met de hervormde Christelijk-Historische Unie (CHU) en de Katholieke Volkspartij (KVP) zou fuseren tot het Christen-Democratisch Appèl (CDA). Hij was ook de oprichter van de Vrije Universiteit te Amsterdam (1880). In 1901 werd hij minister van Binnenlandse Zaken.
De weg van de Waard
Veel predikanten sympathiseerden met de ideeën van de Doleantie en hingen een terugkeer naar de leer volgens de regels van de Dordtse Synode (1618-1619) aan. Maar daadwerkelijk de stap nemen naar die andere kerk ging velen nog te ver. In 1878 koos Zwijndrechts dominee Willem Mense eieren voor zijn geld na de zoveelste aanvaring met de kerkenraad, die de Doleantie aanhing. Na enig zoeken vond men dominee Anne Knoll bereid om voorganger in Zwijndrecht te worden. Deze was in 1879 theologie gaan studeren te Utrecht, waar Kuyper toen predikant was.
Van 1875 tot 1878 diende hij in meerdere hervormde gemeenten, maar kwam ook al snel in conflict met kerkenraden en kerkvoogdij vanwege zijn ‘antisynodale’ sympathieën. Zwijndrecht was een uitkomst voor hem; en híj was een uitkomst voor de Zwijndrechtse kerkenraad, die graag bereid was de hoge kosten voor zijn 'transfer' te voldoen.
Formeel afstand nemen van de NHK zat er nog even niet in. Er was nog te veel verdeeldheid binnen de gemeente en dit zou ernstige consequenties hebben (geen aanspraak meer op rijkstraktementen, kerkelijke goederen en fondsen). Maar de voorbereiding was in volle gang. Er was een terrein gevonden voor de bouw van een eigen kerkgebouw aan de Rotterdamseweg (hier vonden in 1887 en 1888 al gereformeerde bijeenkomsten plaats in een kolenschuur). En het draagvlak werd allengs groter - evenals het conflict met het hervormde bestuur.
Uiteindelijk, op 9 maart 1890, hield Knoll zijn laatste preek in de hervormde kerk. Per 12 maart waren hij en de kerkenraad formeel afgezet en op 16 maart ‘had de eerste godsdienstoefening der dolerenden plaats in de hulpkerk, onder leiding van Ds. Knoll’. De Doleantie was een feit. Dominee Knoll was ook betrokken bij de instelling van de Gereformeerde Kerk in Hendrik-Ido-Ambacht en zou tot 1910 predikant in Zwijndrecht blijven.
In 1919 overleed hij in Laren. Overeenkomstig zijn wens werd hij te Zwijndrecht begraven ‘temidden van het volk, tot hetwelk zoo dikwijls zijn roepstem was uitgegaan’.