Prins Maurits vestigde tijdens de Tachtigjarige Oorlog zijn reputatie als veldheer. Hij hervormde het Staatse leger op het gebied van mobiliteit. De rivieren in de Lage Landen konden voor een leger zowel belemmerend werken als behulpzaam zijn, waarbij het verschil werd gemaakt door de Pontonniers.
De eerste Pontonniers waren in het begin van de zeventiende eeuw in Dordrecht actief, hoewel ze toen nog geen afzonderlijk georganiseerde militaire eenheid vormden. De permanente staf bestond uit de 'Capiteyn van de ponten' en was verantwoordelijk voor het materieel, waaronder pontons, sloepen en platte vaartuigen.
Kazernes op de Walevest
Rond 1700 werd de organisatie professioneler en werden de Pontonniers een militair korps. Nadat in 1699 een deel van de stadsmuur werd gesloopt, kwam er aan de rivierzijde een strook grond beschikbaar, die we nu kennen als de Buiten Walevest. Daar werd aanvankelijk een kazernecomplex voor de artillerie gebouwd, dat later als militair hospitaal gebruikt werd. De Pontonniers kregen een kazerne met de zogenaamde 'Lange Loods' aan de Cornelis de Wittstraat. In 1884 namen ze verderop aan de Buiten Walevest een nieuwe kazerne in gebruik. Deze heeft na honderd jaar plaats moeten maken voor het appartementencomplex Waleveste.
Veldtocht naar Rusland
Onder kapitein Benthien namen de Pontonniers in 1812 deel aan de veldtocht van Napoleon naar Rusland. De Russen hielden zich echter niet aan de traditionele manier van oorlogsvoering en pasten de tactiek van de ‘verschroeide aarde’ toe. Ze trokken zich steeds terug, haalden voorraden weg en vergiftigden waterputten, waardoor het Franse leger snel verzwakte, temeer omdat de winter al vroeg inzette. Napoleon werd door deze tactiek gedwongen om het gebied steeds verder binnen te trekken. Nadat zijn leger was gehalveerd, trok hij Moskou binnen, waar de Russen enorme branden stichtten. Het Franse leger had daardoor geen beschutting meer.
De terugtocht
Bij de noodgedwongen terugtocht wilde de keizer per se zijn geschut meenemen. Omdat hij weinig trekpaarden had, werden de pontons verbrand. Op 25 november kwam het leger aan bij Berezina, een rivier die van noord naar zuid door Wit-Rusland stroomt. De Russen hadden de enige brug hierover vernietigd. De Pontonniers moesten twee noodbruggen aanleggen. Ze deden dat staande in ijskoud rivierwater te midden van drijfijs. Zonder pontons bouwden ze de bruggen met schragen en planken, waarna het leger de oversteek begon.
Omdat men tijdens de oversteek onder vijandelijk vuur lag, raakten de manschappen in paniek, waardoor bij de opgangen naar de bruggen chaos ontstond. De Pontonniers moesten al hun energie gebruiken om de bruggen niet in te laten storten, wat door de extreme kou een bovenmenselijke taak was. Nadat de oversteek was voltooid, had Benthien nog maar veertig man over. De rest was dood, vermist of gevangengenomen. Uiteindelijk keerden er slechts acht mannen terug naar de Dordtse kazerne, onder wie kapitein Benthien en sergeant-majoor Schröder. Het heeft lang geduurd voordat het korps weer op sterkte was.
Schietmuur
Wanneer u door het Wantijpark wandelt, dan stuit u op enig moment op de muur van een ruïne. Daar lijkt het althans op, maar schijn bedriegt. Het is de kogelvanger van de schietbaan waarop de Pontonniers oefenden. De muur was er eerder dan het park. De architect die het park heeft ontworpen, dacht dat de schietbaan wel verplaatst zou worden. Maar dat werd hij niet…