Kees Buddingh'

Van blauwbilgorgel tot blauwe kiezelsteen

Buddingh' - wat zal ik er van zeggen: hij is hier geboren en heeft hier, op een paar onderbrekingen na, 67 jaar gewoond. Buddingh' zonder Dordrecht, dat bestaat niet. En voor hem zal het altijd de stad zijn waar hij op zijn Stientje stond te wachten, waar hij zijn moeder tegenkwam. De rest is enkel decor.

Cornelis (Kees) Buddingh' werd in 1918 in de Riouwstraat geboren. Na zijn militaire dienst keerde hij terug naar Dordrecht waar hij in de openbare leeszaal werk vond. Zijn boekdebuut vond plaats in 1941 met de bundel Het geïrriteerde lied. In die oorlogsjaren kreeg hij tuberculose en moest daarvoor in 1942/43 en later nogmaals van 1947 tot 1949 in een sanatorium worden opgenomen. Tijdens zijn eerste verblijf aldaar schreef hij zijn befaamde gedicht De Blauwbilgorgel. Later zou dit gebundeld worden met andere 'Gorgelrijmen'.

Tijdens en na de oorlog kon men Buddingh’ geregeld treffen in de Vleeshouwersstraat in de boekhandel van A.G. Versteeg, destijds de grootste van Nederland met zijn zeven panden vol boeken.
Het brugwachtershuisje bij de Leuvebrug diende Buddingh’ in de jaren 50 als werkruimte. Hij woonde toen in de Bankastraat en zou dagelijks de wandeling maken met tas en regenjas. Later zou hij een werkkamer krijgen in het gebouw van Teekengenootschap Pictura, het voormalige Huis Oostenrijck (Voorstraat 190). Ook Jan Eijkelboom, die andere grote twintigste-eeuwse Dordtse dichter - later Dordrechts eerste 'stadsdichter' - zou hier een plekje vinden.

Doorbraak
Op 28 februari 1966 treedt Buddingh’ op tijdens de voordrachtavond ‘Poëzie in Carré’ en oogst hij een enorm succes met het voorlezen van het gedicht Pluk de dag. Hiermee vestigt hij zijn reputatie van voordrachtskunstenaar en dichter van het alledaagse. Vanaf dat moment volgen er optredens op poëzie-avonden voor publiek, op radio en televisie en weet Buddingh’ een groot publiek aan zich te binden. Velen herkennen hem al direct aan zijn geheel eigen, ietwat nasale stemgeluid, dat hij ook leende aan het verborgencameraprogramma Poets.

Maar Buddingh’ was meer. Naast zijn dichtwerk schreef hij romans en literaire essays. Hij was docent Engels aan het Instituut voor Vertaalkunde en vertaalde talloze boeken uit die taal. Hij was voorzitter van de schrijversvereniging van uitgeverij De Bezige Bij. In samenwerking met Otto Dicke bracht hij tussen 1955 en 1965 de strip Spekkie en Blekkie uit, waarin veel Dordtse details zijn opgenomen. In de jaren 70 maakte hij collages en surrealistische kastjes.

Maar bovenal was hij gewoon een Dordtenaar, iemand die zijn stad door en door kende, beminde en bezong. Zijn Ode aan Dordrecht moge hiervan getuigen.
In 1979 schrijft hij in zijn huis aan de Bankastraat het ontroerende Eight days a week dat menigeen zal koesteren als het aangrijpendste liefdesgedicht uit de twintigste eeuw. Het is een korte maar overtuigende ode aan zijn vrouw Stientje, zijn eerste, enige en grote liefde. Hij kende haar al lange tijd toen hij in 1950 met haar trouwde. Het echtpaar kreeg twee zonen.

Toen eind jaren 70 de schrijver en criticus Willem Frederik Hermans stevige kritiek uitte op het werk van Buddingh’, leek deze van zijn stuk gebracht te zijn. Het werd stiller rondom Kees.

In 1985 overleed deze ereburger van Dordrecht. In 1988 werd de naar hem vernoemde poëzieprijs ingesteld voor het beste debuut in de Nederlandstalige poëzie.