Al vroeg in de 8ste eeuw werd in China hoogwaardig porselein gemaakt. Het materiaal was na het bakken in tegenstelling tot aardewerk, hard, doorschijnend en niet poreus. Het keramiek is samengesteld uit kaolien (een weerbarstige, witte kleisoort), kwarts en een veldspaat, en wordt gebakken op een hoge temperatuur. Door de import van porselein door de VOC werd porselein in Europa buitengewoon populair. Veel collectioneurs wilden het porselein uit de landen zoals China en Japan in hun collectie opnemen. Dit gold met name voor vorstenhuizen, waar het verzamelen van porselein een echte rage werd. De winst op Chinees porselein was enorm. In 1771 bijvoorbeeld keerde de VOC een winst uit van maar liefst 75%.
in Europa ging men op zoek ging naar de geheimen van de porseleinfabricage. Pas in 1708 zou Joachim Böttger in Meissen voor het eerst porselein maken. De alchemist ontdekte tijdens een experiment de bestanddelen waaruit het porselein bestaat tijdens zijn zoektocht om goud te maken. Zijn heer en meester, de keurvorst van Saksen, August de Sterke beschikte over een uitgebreide verzameling Japans en Chinees porselein (te zien in het Zwingerpaleis in Dresden) en liet in Meissen porselein fabriceren. Het procedé was strikt geheim. Na enige tijd had het Meissen-porselein zelfs een betere kwaliteit dan het Chinese. Het Chinese werd gebakken bij een temperatuur tot 1300 graden, terwijl in Europa temperaturen werden bereikt tot 1460 graden. Door deze hogere temperaturen werd het porselein harder.
Ondanks de strikte maatregelen tot geheimhouding in Meissen, wordt het procedé toch onthuld. Door heel Europa ontstonden in de 18de nieuwe porseleinfabrieken. Te beginnen met Höchst, Berlijn, Nymphenburg, Frankenthal en Fürstenberg in Duitsland. In Frankrijk was met name Sèvres van belang, waar onder koninklijke bescherming kwalitatief goed porselein werd gefabriceerd. Andere porseleinfabrieken stonden bijvoorbeeld in Vincennes en Wenen. Met name vermogende vorsten, zoals Frederik de Grote, Lodewijk XV en Catharina II stimuleren de porselein-fabricage door het geven van grote opdrachten. Ook in Nederland ontstaan porseleinfabrieken. In Weesp, Loosdrecht en Ouder-Amstel wordt porselein gemaakt.
Vanaf 1776 wordt tevens in Den Haag een fabriek opgericht. De Haagse porseleinfabriek, opgericht door Anton Lijncker. J.F. Lijncker, de zoon van Anton Lijncker, had vanaf 1772 een winkel in Den Haag, waarin naast textiel vooral porselein werd verkocht. De uit Dresden afkomstige Anton Lijncker verwerft in 1776 het Haagse Burgerschap en richt vervolgens een porseleinfabriek op. Stadhouder Willem V, de Haagse adel en het Haagse stadsbestuur stimuleren hier de productie.
Rond 1778 floreerde Lijnckers onderneming in de Bagijnestraat. In 1779 komt de Porseleinfabriek naar de de Dunne Bierkade, waar meer ruimte was dan in de binnenstad. Achter het Van Balckeneynde Huis waren de ateliers waar het porselein beschilderd werd. Anton Lijncker deed het voorkomen alsof hij in zijn fabriek porselein maakte, maar uit archeologisch onderzoek in de tuin van het Van Balckeneynde Huis (onderdeel Buitenmuseum, Schilderrijk Den Haag) bleek dat in de Haagse fabriek uitsluitend porselein werd gedecoreerd. De onbeschilderde porseleinen voorwerpen kwamen uit fabrieken in het buitenland en waren op zichzelf al vaak bijzonder van vormgeving. Het kwam veelal uit Ansbach in Duitsland, waar veel voormalige werknemers van de fabriek van Meissen werkzaam waren. Daarnaast kocht hij ook partijen uit Thüringen, die direct doorverkocht werden en waren er diverse wissels uit Frankfurt am Main, het centrum van de porseleinhandel.
In de porseleinfabriek werden de stukken geglazuurd en met de hand beschilderd met motieven met exotische bloemen en dieren, met klassieke motieven maar ook unieke landschappen. Daarmee werden ze een kostbaar bezit. Anton Lijncker nam tientallen buitenlandse schilders in dienst om de motieven op het porselein te schilderen, met name Duitsers. Wellicht afkomstig uit Ansbach of Meissen (omgeving Dresden), de bakermat van het Europese porselein. De beschilderingen waren erg fraai, maar het Haagse Porselein stond er wel bekend om dat het erg duur was.
Om de Haagse afkomst te benadrukken werden de producten voorzien van een fabrieksmerk: de ooievaar, het symbool van de stad.
Toen de fabriek in 1789 werd overgenomen bleek dat de Haagse familie Lijncker nog een betalingsachterstand van 6766 florijn had.
Uit de bewoners geschiedenis van het Van Balckeneynde Huis blijkt:
1778 – 1781 J.A. Lijncker, porseleinfabrikant (vader)
1781 – 1801 J.F. Lijncker, porseleinfabrikant (zoon)
Daarom is in deze canon het jaartal 1801 opgenomen. De fabriek was toen al van de hand gedaan.