Bezit van een ridderorde (Zie afbeelding 11.2.)
De parochiekerk van Hazerswoude wordt voor het eerst in 1292 genoemd. Op 25 augustus van dat jaar mengde de pastoor van het dorp, ene Eustacius, zich in een kerkelijk geschil, dat gerezen was tussen de kerk van Leiden en Leiderdorp. Het hoe en waarom van deze twist is niet bekend, maar zal vermoedelijk te maken hebben gehad met enige competentiestrijd tussen de twee geloofsgemeenschappen. Een goede 30 jaar later vroeg graaf Willem III aan de aartsdiaken van het bisdom Utrecht om tegen de pastoor van Hazerswoude, zekere Heer Jacobus, een rechtsvervolging in te stellen omdat de pastoor zich schuldig zou hebben gemaakt aan simonie, persoonlijk winstbejag. Jacobus had zonder toestemming van de graaf en de kerkelijke overheid zijn ambt voor 'grof’ geld verkocht aan de Haarlemse priester Petrus. De laatste werd zwaar bestraft en pastoor Jacobus werd uit zijn ambt gezet.
De graaf van Holland bezat in Hazerswoude, evenals in andere parochies, het patronaatsrecht, te weten de vrije beschikking over het kerkgebouw en over de inkomsten. Met de bediening van een dergelijke aan de graaf aanhorige kerk werd dan een aan de landsheer welgevallig priester belast. In 1328, na het vertrek van Heer Jacobus, als pastoor van Hazerswoude, werd het patronaatsrecht over de Hazerswoudse kerk door graaf Willem III geschonken aan de Commanderij van Sint-Jan te Haarlem. Het gevolg hiervan was, dat er voortaan steeds priesters van deze orde in Hazerswoude werden aangesteld. Een en ander duurde tot in 1576 ook in Hazerswoude de hervorming een feit was.
De Ridderlijke Orde van Sint-Jan van Jeruzalem – zoals de orde officieel heette – ontstond kort voor de eerste kruistocht (1096-1099) in het Heilig Land. Aanvankelijk bestond haar taak uit het herbergen en verplegen van arme pelgrims, die onderweg vaak grote ontberingen leden. In 1310 vestigde de Jansorde haar hoofdkwartier op Rhodos en twintig jaar later naar Malta. De orde was in Europa zeer geliefd en ontving naast geld en roerend goed vooral huizen en landerijen. Dit bezit lag verspreid over heel Europa. Zo kwam men ook in het bezit van enkele huizen in Haarlem. Het Haarlemse klooster was aanvankelijk een dependance van het Utrechtse Catharijneconvent. Vanuit Haarlem werd de orde belast met de zorg over enkele Hollandse parochies, zoals Zoeterwoude en Hazerswoude.
Het eerste kerkje heeft gestaan op de plaats waar nu de Hervormde kerk in Hazerswoude-Dorp staat. Het was in de 12e eeuw gebouwd op een hoger gelegen stuk grond. Daaromheen werden al gauw huisjes gebouwd. Hazerswoude groeide in de volgende eeuwen uit tot een groot en welvarend dorp. De kerk was het middelpunt van het godsdienstige maar ook sociale leven. Het gebouw was altijd open. Mensen kwamen er om elkaar te ontmoeten, wat te rusten of om zaken te doen. Kinderen en dieren liepen in en uit. Bovendien werd het kerkgebouw en het terrein er omheen, het ‘kerkhof’ gebruikt als begraafplaats.
De rooms-katholieken van Benthuizen vormden samen met die van Hoogeveen een parochie. Dat is af te leiden uit de ‘Informacie’, de ‘enquête’ die in 1514 in opdracht van de graaf van Holland werd gehouden. Willem de Cock, die op dat moment 40 jaar oud was, verklaarde als ‘pastoer van Benthuysen’ dat zijn parochie 250 communicanten telde waarvan een derde deel uit Benthuizen kwam. Later behoorden de rooms-katholieken van Benthuizen onder de parochie van Hazerswoude.
Interessant in de middeleeuwse kerkgeschiedenis van Hazerswoude is het zogenaamde mirakel van Hazerswoude. Het wordt beschreven in het boek 'Mirakelen van Onse Lieve Vrouwe tot Shertogenbosch’, dat bijna 500 wonderverhalen bevat en tegen het eind van de veertiende eeuw ontstond. Een van de beschreven wonderen zou in 1394 in Hazerswoude hebben plaatsgevonden. Op palmzondag van genoemd jaar raakte zekere Margriet Gielensdr. te water en verdronk. Een paar uur later haalde men haar levenloos uit het water. Haar ouders beloofden een bedevaart naar Den Bosch te maken. Het wonder geschiedde: Margriet kwam weer tot leven en samen met haar ouders en grootouders ondernam de Hazerswoudse een bedevaart naar Onze Lieve Vrouw van Den Bosch. |
Een vierkant gebouwtje met een toren met hoge spits (Zie afbeeldingen 11.3. en 11.4.)
De vroege kerkelijke historie van Koudekerk is in nevelen gehuld. Volgens de overlevering zou er omstreeks de tiende eeuw een eenvoudig kerkje zijn gesticht. Pas in 1305 zien we een aanwijzing voor het bestaan van een Koudekerks godshuis, als de weduwe van Dirk van Poelgeest jaarlijks een gift van 3 pond aan de plaatselijke kerk doet. Dat geld was bedoeld voor het lezen van missen voor de zielenrust van haar overleden echtgenoot. Het 14e eeuwse godshuis zou een klein vierkant gebouw zijn geweest, voorzien van een toren met een hoge spits. Op de hoeken van deze toren stonden nog vier kleinere spitsen. De bouwvorm zou een aanwijzing zijn dat dit kerkje een hoofd- of moederkerk was. Andere kerken in het gebied rondom Koudekerk waren onderhorig aan deze kerk. De kerk van Koudekerk was van oudsher toegewijd aan de H. Laurentius, maar van dit middeleeuwse gebouw is niets overgebleven.
In 1413 verplichtte graaf Willem VI zich bij het zoenverdrag wegens de moord op Aleid van Poelgeest een vicarie te stichten in de parochiekerk van Koudekerk. Met de opbrengst van het geld van die vicarie moest een priester, een vicaris, betaald worden die in de kerk aan een bepaald altaar voor bepaalde mensen missen las. Voorlopig scheen daarvan niets te zijn gekomen, want in 1453 verklaarde Jan van Poelgeest dat de 300 kronen die graaf Willem VI inderdaad voor dit doel had uitbetaald, in landerijen waren belegd die hij nog ter beschikking had en die hij nu eerst overgaf om er de vicarie van te stichten op het Sint-Laurentiusaltaar, ‘in der parochiekerck tot Coudekerck in der cappelle’ zulks onder voorbehoud van de eerste begeving van het beneficie. In datzelfde jaar verleende de bisschop machtiging tot wijding van het onlangs voltooide koor van de kerk. Omstreeks 1511 hadden de kerkmeesters 30 Rijnlandse guldens per jaar aan losrenten op de kerk verkocht tegen ‘de penning 20’ - oftewel 5 procent- ‘omme daermede re repareeren heurluyder kercke, die geheel vervallen wilde’.
De ommekeer
De historie van de rooms-katholieke middeleeuwse geschiedenis van Benthuizen, Hazerswoude en Koudekerk kunnen we afsluiten met de vermelding van de overgang naar de ‘nye leere’, de reformatie. In Benthuizen had die plaats in 1578, toen daar de eerste predikant optrad, te weten Johannes Vossius, een voormalige schoolmeester uit Aarlanderveen, die theologie was gaan studeren. De eerste gereformeerde predikant in Hazerswoude was in 1575 Jan Janszoon, over wie weinig tot niets bekend is. In Koudekerk was de Reformatie in 1578 een feit, Daar werd Aegidius Johannis Wijckentoorn de eerste predikant. Deze dominee Wijckentoorn was een uitgeweken Vlaming en voor zijn komst naar Koudekerk enige tijd predikant in het stadje Damme bij Brugge.