Door Jan Drewes
De eerste eeuwen van zijn bestaan stond Alkmaar sterk onder invloed van de benedictijner abdij van Egmond. Benedictijnen vormen een beschouwende orde. Zij proberen door veel te bidden en te studeren dichter bij God te komen en moeten zich daarom eigenlijk verre van de buitenwereld houden. Monniken moeten echter ook eten en dus is contact met mensen buiten het klooster onvermijdelijk. Toen Alkmaar nog een dorp was, bewerkten de daarwonende boeren vaak grond van de abdij. Maar in 1254 werd Alkmaar een stad en dat zou veel veranderen.
Kort daarvoor namelijk had in Italië Franciscus van Assisi een nieuwe monnikenorde gesticht, franciscanen of minderbroeders genaamd. Zij zochten het heil niet in de eenzaamheid, maar wilden vooral in steden de mensen leren hoe ze christelijk konden en moesten leven. Voor hun levensonderhoud vroegen zij hun toehoorders om wat geld en daarom worden de franciscanen vaak een bedelorde genoemd. Een plaatsgenoot van Franciscus, Clara, wilde iets dergelijks voor vrouwen, maar Franciscus vond het niet juist dat nonnen onder mensen gingen prediken en dus werden de clarissen een meer beschouwende orde. Verder waren er ook veel mensen, die wel zo veel mogelijk volgens de regels van Franciscus en Clara wilden leven, maar toch ook weer niet zodanig, dat ze zich helemaal van de wereld zouden afkeren. Zij behoorden tot de zogenaamde 'Derde Orde' en zouden in Alkmaar tussen 1394 en 1445 vier kloosters krijgen, allemaal bestemd voor vrouwen. Deze bagijnenkloosters, alle vier ouder dan het franciscanen- en het clarissenklooster, werden in de volksmond aangeduid met Oude Hof, Jonge Hof, Witte Hof en Middelhof.
Pas vanaf 1448 was er een franciscaner mannenklooster in Alkmaar. Het stond op een terrein dat liep van De Vest tot, zoals de naam al zegt, het Munnikenbolwerk. Veel franciscanen trokken erop uit om overal in de noordkop van Holland te gaan prediken, vooral daar waar nog geen pastoor of zelfs geen kerk was. In Alkmaar zelf waren die er wel en dat leidde nog wel eens tot onenigheid en concurrentie. Dat franciscanen hier wel erg vaak bedelden beviel ook niet iedereen. Bovendien waren veel van de Alkmaarse minderbroeders afkomstig uit verre streken, al waren er ook wel Alkmaarse jongens, die roeping voelden. Een van hen, ene Willem, heeft het zelfs tot de hoge functie van provinciaal in Keulen gebracht. Maar alles bij elkaar lijkt het erop, dat veel Alkmaarders niet zoveel met de minderbroeders op hadden. Dat bleek bijvoorbeeld nadat Alkmaar in 1572 was overgegaan naar de opstand en de hervorming. Er kwam weinig reactie toen de geuzen drie dagen later het franciscanenklooster bezetten en de vijf aanwezige monniken, allen vreemdelingen, naar Enkhuizen brachten om daar een dag later te worden opgehangen. Een zesde monnik, die na een vlucht van een paar dagen nog gepakt was, werd in Ransdorp opgehangen.
Dit vreselijke lot was de clarissen gelukkig niet beschoren. Zij hadden sinds 1505 een klooster en dat lag buiten de Geesterpoort. De clarissen brachten hun dagen vooral met bidden door en leefden van de liefdadigheid van de Alkmaarders. De geuzen verdreven hen slechts uit hun klooster, ook al omdat ze de stenen van het gebouw nodig hadden voor het versterken van de nieuwe stadswallen. Zeker 28 zusters gingen vandaar via Amsterdam naar Antwerpen en vestigden zich in de Zuidelijke Nederlanden. Enkele Alkmaarse zusters gingen weer in de stad wonen en werden door hun familie of door het stadsbestuur met een kleine alimentatie onderhouden.
Dit laatste gold ook voor de bagijnen. Hun kloosters kregen vaak een andere bestemming, maar soms mochten zij er tot hun dood blijven wonen. Zo konden zij tenminste nog dicht bij God blijven.
Bagijnenhoven
Het Oude Hof of Catharinaklooster lag westelijk van de Grote Kerk waar nu de Bagijnenstraat is. De zusters bewoonden enkele huizen, waarvan één een hospitaaltje was dat later moest wijken voor een toren bij de kerk. Maar die toren stortte al gauw weer in waarbij twee bagijntjes omkwamen.
Het Jonge Hof of Maria van Nazarethklooster bevond zich op het terrein tussen Doelenstraat, Nieuwesloot, Paardenmarkt en Koningsweg. Het leek hier waarschijnlijk meer op een begijnhof zoals nog in Amsterdam is dan op een klooster.
Het terrein van het Witte Hof, eigenlijk Maria Magdalenaklooster of Annaklooster geheten, viel ongeveer samen met het huidige Hof van Sonoy. De witgeklede zusters waren meer volgelingen van Augustinus dan van Franciscus, maar veel verschil maakte dat niet. In de 16e eeuw had het klooster met een behoorlijke terugloop van aanmeldingen te maken. Toen er in 1559 nog maar weinig zusters over waren, werd in hun klooster het Mannengasthuis gevestigd, voorheen het 'Gasthuis van Aloud' achter het stadhuis.
Het Middelhof of Sint-Salvatorklooster lag noordwestelijk van de Grote Kerk. Bij het Middelhof hoorde het Sint Elisabethgasthuis of Vrouwengasthuis. Het bekendste ziekenhuis in het Alkmaar van toen is het Heilige Geestgasthuis, dat na 1573 tot Waag werd omgebouwd.