Aanvankelijk had Roelof van Echten veen geruild met de boeren van Steenbergen en Ten Arlo, zonder de ondergrond erbij. De eigenaren van de ondergrond zouden in principe volgens het Drentse recht verantwoordelijk blijven voor het maken van verordeningen en reglementen, want het was hun grond, net zo goed als voor de orde-bewaring en de laagste rechtspraak (goorspraak en buurtuig genoemd). Als er in 1626 dan afspraken over deze zaken worden gemaakt, is er geen heerlijkheid (bijzonder rechtsgebied van een Heer) ontstaan, maar is bevoegdheid geregeld om indien nodig veenderij op gang te brengen. Als dat ooit zou gebeuren, want daar was nog geen sprake van.
Roelof wilde dat mede alvast regelen, omdat hij in het Lageveen dat niet had geregeld, en vervolgens door de boeren van Steenbergen en Ten Arlo werd veroordeeld als turfdief, toen er problemen kwamen en hij zonder voldoende rechtsbevoegdheid turf van Meppeler onder-nemers van het veld liet halen. De regeling van 1626 heeft voor veel onrust gezorgd, omdat Roelof, zoon Johan en kleinzoon Roelof van Echten steeds letterlijk en figuurlijk over de grenzen gingen. Volgens hen viel al het veen in die omgeving eronder, ook Alteveer, de Schutstraat, en de westkant van de Hoofdstraat. De bevolking van die gebieden bestreed dit. Kwam nog bij: Roelof ging zich 'Heer van Echten en Echtens-Hoogeveen' noemen, waar de boeren van Zuidwolde niets van snapten. Want ze hadden geen Heerlijkheid toegestaan.
Er kwamen meerdere akkoorden, om aan te geven wat nu wel of niet klopte, en waar wel en waar geen bevoegdheid was. In 1680 werd de Heerlijkheid aanvaard, bevoegdheden geregeld en vastgelegd in begrenzingen. Dat akkoord heeft gewerkt tot de Franse Tijd (1795-1813), toen alle Heerlijkheden werden afgeschaft. In de aanloop tot het akkoord van 1680 heeft Roelof II van Echten, de kleinzoon dus, het verhaal in de wereld gebracht dat zijn grootvader in 1625 5000 morgen, ongeveer 5000 hectare veenland, had gekocht, en de Hooge-veense Vaart had laten graven. Geen van beide klopte. Het werd in de kerk afgelezen. Wie er niet mee eens was en de daarop gebaseerde rechten tegensprak zou gerechtelijk worden vervolgd. Men moest een akte van trouw tekenen aan Roelof II van Echten. Uit die tijd stamt dus het nog vaak voorkomende verhaal van de aankoop van 5000 morgen in 1625, waar geen enkel bewijs van is. Sterker nog, Roelof I, de groot-vader van II, sprak het tegen. Wat vanaf 1680 onder de heerlijkheid viel was: oostkant Hoofdstraat, ten zuiden van de Willemskade, rond het Haagje, Wolfsbos, Krakeel, zuidkant Noord en Hollandscheveld.
Vanwege die Heerlijkheid voor 1795, de daarin geheven belasting van de Tiende, en de eventuele bijzondere status die Hoogeveen wel of niet zou hebben toen het Koninkrijk der Nederlanden ontstond (1813-1815) is wel gedacht dat Hoogeveen stadsrechten zou hebben. Ook dat is een misverstand. De status van de Heerlijkheid Hoogeveen moeten we zien in het beeld van zijn tijd. De Heerlijkheid Echtens-Hoogeveen had van alle Drentse Heerlijkheden de minste bevoegdheden. De Heer van Echten ging over dezelfde vergrijpen waar nu een wijkagent boetes voor uitdeelt. Hij had het werk uitbesteed aan een eigen schulte, schout.