Voorstraat 101
Dirk Coster werd in 1887 geboren op de Voorstraat 101 te Delft en woonde daar vrijwel zijn hele leven tot aan zijn overlijden in 1956. Eind 1960 werd zijn woning een schrijvershuis, toen zijn weduwe in een verzorgingshuis werd opgenomen. De eerste schrijver was de dichter Maurits Mok (1907-1989) met zijn gezin, die over zichzelf het gedicht ‘Delftbewoner’ schreef. In 1901 trad Coster in dienst bij Van Marken’s Drukkerij in Delft. Kort daarna werd hij kantoorbediende bij de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek, maar al in 1904 begon hij met zijn letterkundige loopbaan. Hij was autodidact, verwierf grote kennis van de Nederlandse en Europese literatuur, schreef opstellen over tal van literaire onderwerpen en hield lezingen. Intussen raakte hij als publicist steeds meer bekend, met name door een felle polemiek in 1912, waarin hij zich afzette tegen het estheticisme - l’art pour l’art; de kunst om de kunst - van Willem Kloos en de andere Tachtigers, een groepering die rond 1880 een vernieuwing in de literatuur had gebracht. Coster achtte schoonheid alleen niet voldoende voor de kwaliteit van literatuur. Hij ging mede uit van algemeen aanvaarde ethisch-humanistische principes die een krachtig criticus diende te hanteren. Een criticus diende een ‘boodschap’ te brengen. Een objectieve waarheid erkende hij niet. Daarom wees hij iedere vorm van dogmatiek af, dus ook het maken van absolute keuzes. Zijn levensbeschouwing maakte hij onder meer duidelijk in de bundel Marginalia (kanttekeningen) uit 1919 en in het mede door hem opgerichte tijdschrift De Stem (1921-1941).
Humanistische en democratische levensbeschouwing
Costers denkbeelden werden fel bekritiseerd, met name door schrijver E. du Perron in diens boek Uren met Dirk Coster (1933). Hij werd het mikpunt van schrijvers, zoals Du Perron en Menno ter Braak. De felle aanvallen van Du Perron richtten zich vooral op het volgens hem vage karakter van Costers morele standpunten, die zouden leiden tot een te zwakke stellingname ten aanzien van de toenmalige politieke ontwikkelingen. Niet lang daarna verklaarde Coster zich tot tegenstander van het nationaalsocialisme en fascisme. Hij ontpopte zich tot aanhanger van een humanistische en democratische levensbeschouwing. Waarschijnlijk is hij daarom na de oorlog niet veroordeeld voor zijn lidmaatschap van de Kultuurkamer.
Toekenning Marianne Philips-prijs
De waardering voor Coster als letterkundige blijkt uit de toekenning in 1953 van de Marianne Philips-prijs voor zijn gehele oeuvre en het eredoctoraat, dat de Amsterdamse universiteit hem in 1954 verleende. Coster was zijn hele leven zeer aan Delft verknocht en hij liet dit in zijn werk geregeld blijken. Zo schreef hij een toneelstuk over de moord op Willem van Oranje en stelde de bloemlezing Delft samen met fragmenten van andere schrijvers, onder wie Hendrik Marsman, Simon Vestdijk en Albert Verwey. In zijn grote essay De Stad Delft, 1246-1946 plaatst hij Delft op hetzelfde hoge Europese niveau als Florence en Brugge. De stad Delft beloonde hem in 1952 met het ereburgerschap