In die tijd was er in Delft in ieder geval één tapijtwever werkzaam: Joost Lanckaert. Waarschijnlijk had hij een kleine weverij in de stad. De Leidse Lakenhal is in het bezit van een wandtapijt dat door Lanckaert is geweven en het ontzet van Leiden uitbeeldt. Met de komst van Spiering brak in Delft een betrekkelijk korte periode aan van een bloeiende tapijtweverij, die opdrachten uit heel Europa opleverde. Het Delftse stadsbestuur stond zeer positief tegenover de vestiging van deze nieuwe nering: het bevorderde de werkgelegenheid, wat gunstig uitkwam in een tijd van immigratie van Vlaamse protestanten.
In 1592 kreeg Spiering tegen een geringe vergoeding de beschikking over het leegstaande Sint-Agnietenklooster, dicht bij de Oostpoort. Wandtapijtindustrie vraagt om grote ruimten en is arbeidsintensief. In de bloeitijd van het bedrijf waren er zo’n veertig werknemers werkzaam. De weverij van Spiering leverde hoge kwaliteit. Ontwerpen van gerenommeerde schilders werden gebruikt voor de in wol geweven afbeeldingen. Vooral mythologische voorstellingen en actuele oorlogsoverwinningen waren zeer geliefd.
François Spiering was een uitstekend zakenman, die vertegenwoordigers had in Frankrijk en Engeland. De opdrachten voor de kostbare werkstukken kwamen voornamelijk van overheidsinstellingen en vorstenhuizen. Bekend zijn de rond 1592 gegeven opdrachten van Gustaaf II Adolf van Zweden voor een serie Dianatapijten, naast de acht tapijten die Spiering leverde voor de vertrekken van de Staten-Generaal in Den Haag. Voor de groot-admiraal van Engeland, Charles Howard, leverde hij een serie die betrekking had op de Engelse overwinningen op de Spanjaarden. Veel van de kostbare wandtapijten zijn in de loop van de eeuwen verloren gegaan, maar een aantal is nog te bewonderen in het Rijksmuseum in Amsterdam. De schilder Karel van Mander de Oude leverde diverse ontwerpen aan Spiering. Zijn zoon, Karel van Mander de Jonge, die in 1608 bij de tapijtwever in dienst trad, vervaardigde ontwerpen van hoge kwaliteit en droeg zo bij aan de internationale faam van zijn werkgever.
In 1615 begon Van Mander een eigen bedrijf in het leegstaande Sint-Annaklooster, aan de noordkant van de stad. Nicolaas Snouckaert werd zijn belangrijkste financier. Van Mander wist belangrijke opdrachten in de wacht te slepen, onder andere van de koning van Denemarken. Door hogere lonen te betalen, lokte hij werknemers bij Spiering weg, maar wanbeheer en de plotselinge dood van Van Mander leidden tot sluiting van het bedrijf in 1623.
Spiering stierf in 1630. Zijn zonen zetten het bedrijf nog enige tijd voort. Rond 1635 nam de uit Gouda afkomstige Maximiliaan van der Gucht het bedrijf van de erfgenamen van Spiering over. Zijn atelier leverde een aantal wandtapijtseries van veldslagen en belegeringen aan het Zweedse en Poolse hof. Zowel in het koninklijk paleis Kungliga Slottet als in het slot Skokloster, gelegen tussen Stockholm en Uppsala, zijn tot op de dag van vandaag wandtapijten van Van der Gucht te vinden. Ook produceerde hij veel kleinere producten, zoals kussens en tafelkleden. Zijn atelier evenaarde niet de hoge kwaliteit van het bedrijf van Spiering. De dood van Van der Gucht in 1689 betekende het definitieve einde van de bloeitijd van de Delftse tapijtweverij.