De Delftse Ommegang
Deze feestelijke processie, waarbij het Mariabeeld werd meegedragen, luidde de belangrijkste jaarmarkt van Delft in. Het was een gebeurtenis waarbij zowel de kerkmeesters als het stadsbestuur een belangrijke rol speelden. De bevolking van de stad had de verplichting aan de feestelijkheden mee te werken, zoals de ambachtsgilden, die een grote bijdrage aan de organisatie en uitvoering leverden. Weken van voorbereiding gingen aan de Ommegang vooraf. Aanzienlijke Delftenaren mochten tijdens de feestelijkheden alleen met toestemming van het stadsbestuur de stad verlaten. In de twintigste eeuw is de traditie van de Delftse Ommegang in ere hersteld, zij het op zeer kleine en sobere schaal.
Sint-Bartholomeuskerk
De kerk, waar de genezing van Machtelt plaatsvond, was tot 1381 de enige parochiekerk van de stad. De bouw ervan was gestart rond 1250, op de plaats van een ouder tufstenen kerkje. In de jaren daarna werd de kerk vergroot en in 1325 begon men met de bouw van de toren. Bartholomeus van der Made wordt genoemd als de stichter van dit godshuis, dat naar hem Sint-Bartholomeuskerk werd genoemd. In werkelijkheid zal hij de initiator zijn geweest van de bouw van de nieuwe stenen kerk. In 1396 werd door een grafelijk leger, waar ook Delftenaren deel van uitmaakten, een overwinning behaald op de Friezen op de feestdag van Sint-Hippolytus. De kerk werd daarna aan hem gewijd.
Cultus van Maria van Jesse
Het beeld van Maria van Jesse werd na het eerste wonder in 1327 bijzonder vereerd. Er zijn slechts negen wonderverhalen bewaard gebleven die worden toegeschreven aan de verering van dit beeld, maar uit de bronnen blijkt dat de cultus van Maria van Jesse een zeer belangrijke plaats innam en dat uit de wijde omgeving bedevaartgangers het Mariabeeld bezochten om een bijzondere gunst te vragen.
Kerk wordt Oude Kerk
De Oude Kerk, zoals we de Sint-Bartholomeuskerk nu kennen, beschikte over nog twee wonderbeelden: het heilig Kruis ‘mitten hair’, een realistisch uitgevoerd kruisbeeld met een Christusfiguur met echt haar, en een beeld van Maria van zeven smarten, een Piëta. Ook van deze wonderbeelden zijn mirakelen beschreven en bewaard gebleven. De meeste van deze wonderen betreffen genezing van tal van ernstige ziekten en de gevolgen van ongevallen. Het optekenen van de verhalen en de verspreiding daarvan hadden enerzijds ten doel de gelovigen te stichten en aan te sporen tot eenzelfde devotie. Daardoor werd mede de cultus in stand gehouden. Maar voor de kerk betekende de verering van de beelden ook een belangrijke toeloop van gelovigen uit de wijde omgeving en daarmee een bron van inkomsten. Zo hielden devotie en negotie elkaar in evenwicht.