De strijd met het water in Nederland houdt nooit op. Vanwege de stijgende zeespiegel moesten en moeten de dijken steeds weer worden verhoogd en versterkt, zo ook de Diemerzeedijk. Die ligt sinds 1921 weliswaar grotendeels op Amsterdams grondgebied, maar is historisch gezien blijvend met Diemen verbonden. De geschiedenis ervan gaat terug tot in de 13de eeuw, al weten we niet in precies welk jaar met het opwerpen van de eerste aarde of klei begonnen is. Het was allemaal handwerk.
Met spade of greep (spitvork) werden ‘zoden aan de dijk’ gezet. Met vereende krachten, want alle inwoners van het door de dijk beschermde gebied moesten helpen bij de aanleg van de dijk en vervolgens ook bij het onderhoud ervan. Voor de verder weg wonende ‘ingelanden’ werd die plicht omgezet in een belasting. Die werd geheven door het in 1437 apart voor het dijkbeheer opgerichte Hoogheemraadschap van de Zeeburg en Diemerdijk, dat in 1997 - na eerdere fusies – is opgegaan in het huidige Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en int nu de waterschapsbelasting. Voor het bestuur ervan worden om de vier jaar waterschapsverkiezingen gehouden. Die staan in een lange democratische traditie, al waren het vroeger alleen de eigenaren van onroerend goed (land, boerderijen of huizen) die stemrecht hadden en nu iedereen.
Aanvankelijk was de dijk nog niet erg hoog en sterk. Dijkdoorbraken bleven nog heel lang voorkomen, zoals in 1307, 1404, 1421, 1508, 1509, 1514, 1532, 1570, 1609, 1651, 1675 of 1702. Soms ontstond daarbij zo’n diep stroomgat dat de dijk daar niet meer te dichten was, maar de te herstellen dijk er met een lus omheen werd aangelegd. Soms bleef er meer achter de dijk bestaan, zoals het in 1421 door de St. Elisabeth vloed ontstane Nieuwe Diep. Om afkalving van het aarden talud te voorkomen werd aan de zeezijde een houten beschoeiing aangebracht, dit om de kracht van de golven van de Zuiderzee te breken. Die beschoeiing werd uiteindelijk de zware paaldijk, zoals we die van oude gravures kennen.
Wie de euvele moed had om voor eigen gebruik palen van de dijk te stelen of aarde weg te graven riskeerde de doodstraf. Want het ‘Hoge’ van het Hoogheemraadschap hield in dat dit orgaan bevoegd was tot het bestraffen van zogenoemde halsmisdrijven, oftewel het opleggen van lijfstraffen, de doodstraf inbegrepen.
Wat dieven niet deden of durfden te doen, zorgde vanaf het jaar 1730 een nietig klein beestje voor: de paalworm. Deze vanuit Azië met Oost-Indiëvaarders meegekomen exoot vermolmde en verpulverde de dijkpalen, wat de dijken in ons land ineens heel kwetsbaar maakte. Er werd echter slagvaardig opgetreden.
Op basis van een geheel nieuw dijkconcept werden de dijken voorzien van een lange glooiing aan de zeezijde, die bekleed werd met grote keien, later basaltblokken. Die maakten de dijken bestand tegen afslag terwijl de golven op de glooiing van de dijk aan zowel hoogte als kracht verloren. In relatief korte tijd werden alle zeedijken van Nederland op deze wijze stormbestendig gemaakt; een enorme krachtsinspanning, ook in financiële zin. De Diemerzeedijk heeft het sindsdien steeds gehouden al was het in januari 1916, toen Waterland zwaar door overstromingen getroffen werd, wel even kantje boord.
Jaap Haag.
Verder lezen: José Deckers, Wim ’t Hart, Noor van Mens en Peter Texier, Over Diemen gesproken, Diemen 2008.