Martinus van Barnevelt

De regenten lieten in de pruikentijd de zaak voor wat hij was

Martinus van Barnevelt (1691 - 1775) maakte een Grand Tour door Europa en bewonderde in de vele kerken die hij bezocht de prachtige grafmonumenten. Als vrijheer van Noordeloos en Overslingeland, heer van Engelen, Vlijmen en Krimpen aan de Lek en schepen en burgemeester van Gorinchem, kon hij niet achterblijven. Hij liet een prachtige graftombe maken met Italiaans marmer en Namense steen. In 1775 werd hij onder die weelderige tombe in de kerk te Noordeloos begraven.

 

In de achttiende eeuw was Martinus van Barnevelt één van de machtigste mannen van zijn tijd. Met zijn lange pruik en met kant afgezette kleding was hij in alle opzichten een echte vertegenwoordiger van de pruikentijd, de eeuw waarin de economie stagneerde, de regenten luiheid werd verweten ('Ze dronken een glas, zij deden een plas en alles bleef zoals het was', luidde een rijmpje uit die tijd) en corruptie van alledag was.

Het waren de jaren waarin je erbij hoorde, of niet. Van Barnevelt, lid van verschillende waterstaatscommissies die de regering voorzagen van gedegen plannen om de voortdurende overstromingen te voorkomen, hoorde erbij. Toch moest hij op zijn tellen passen. Mr. Diederik van Bleijswijk, geboren Delftenaar, ambitieus en getrouwd met de Gorcumse burgemeestersdochter Cornelia van Schuijlenburg, sprak met een onverholen minachting over Van Barnevelt. Van Barnevelt was nauwelijks in staat om een stuk op te stellen en zijn tekening voor de Baardwijkse overlaat was weinig betrouwbaar, zei de verbitterde Delftse Gorcummer, die er zich over beklaagde dat Van Barnevelt hem door 'listen en lagen' als lid van de vroedschap op een zijspoor had gezet, waardoor hij geregeld inkomsten misliep.

Wat Van Bleijswijk door te trouwen met een regentendochter niet lukte, lukte Jean Camijn wel. Als een vermogend man was hij met zijn vrouw Johanna Pieterson vanuit Suriname in Vianen beland. Hij maakte er een bliksemcarrière in de lokale politiek. De man met geld was gezien. Weldra zou zijn dochter Elisabeth Marie huwen met Joan Cambier, telg van een voorname regentenfamilie die een belangrijke rol vervulde in de plaatselijke politiek en die woonde in een huis met stalling, tuin en een koetshuis, dat vlakbij het stadhuis lag. Hoe dichter bij het stadhuis, hoe belangrijker de familie was. Uithuwelijken was in die dagen overigens een doodnormale zaak. Uiteraard waren ook voor dochter Elisabeth betaalde bestuurlijke functies weggelegd, zoals regentesse van het Weeshuis in Vianen.

Hoe de gevestigde orde elkaar de baantjes toeschoof, laat het verhaal van Simon Petrus Collot d'Escury zien. Deze erfwatergraaf van de Nederwaard, dijkgraaf van het Land van Arkel, lid van de raad en vroedschap van Gorinchem, de stad waarvoor hij zitting had in het College der Gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland, verscheen in 1744 met twee andere regenten voor een notaris in Dordrecht. Daar spraken ze af dat bij de verkiezingen van hoogheemraden van de Alblasserwaard de stemmen op Simon zouden worden uitgebracht. Zonder blikken of blozen liet hij noteren dat hij de revenuen, die aan dat ambt vastzaten, met de anderen zou delen. Zo verdeelden de regenten onder elkaar de goedbetaalde baantjes en zorgden ze ervoor dat ze rijk en belangrijk bleven. Buitenstaanders werden niet geduld.