De 12de en 13de eeuw waren voor Twente een roerige tijd. In de 14de eeuw blijkt uit een verslag van de rentmeester van Twente dat van de 271 hofhorige erven van de bisschop van Utrecht er ruim 40% ongebruikt bij ligt. Armoede en ziektes bepaalden het leefklimaat. Vanwege een conflict met de bisschop viel in het begin van de 16de eeuw de hertog van Gelre meerdere keren Twente binnen en steeds maar werd er gemoord, vee gestolen en geroofd. En wat nog niet verwoest was, werd platgebrand. Bovenop deze ellende moesten de bewoners ook nog eens allerlei belastingen betalen. Oorlog voeren kost geld. Dit beeld was uiteraard ook van toepassing op de bewoners van de marken in en rondom Weerselo.
Tachtigjarige Oorlog
Nadat bisschop Hendrik van Beieren de wereldlijke macht had overgedragen aan Karel V in 1528, was er hoop op een betere tijd. Maar tijd om te herstellen was er nauwelijks, want in 1568 brak de opstand uit tegen het Spaanse gezag. Vooral de vestingstad Oldenzaal wisselde regelmatig van bezetter. En die beroofden elk op hun beurt de boeren in de omgeving. Die kregen er aan het begin van de 17de eeuw van de Staten van Overijssel ook nog bijzondere belastingen bij. Twente moest 21.000 herenponden opbrengen. Alle boeren dienden daarom op te geven hoe hun status was. Maar de bevolking werkte tegen.
Veel erven "woest" of zelfs "desolaat"
De overzichten, per marke, zijn bewaard gebleven en hieruit kunnen we lezen hoe het ervoor stond. Veel erven liggen voor een deel "woest" of hebben "middelmatige of lege drepsige landt" of krijgen zelfs de aanduiding "desolaat". Als voorbeeld het erve Wolbert in de marke Lemselo: "1601: Wolbert, 5½ mudde geseys, 1½ dach grossmeiens tobehorende dat gasthuys binnen Oldenzaal. 1602: Wolbert wort durch eene arme weduwe bewoont, heeft middelbaers landen, 1 mudde, 1 schepel an lege waterige landen, 1 mudde, 1 schepel an olthovige landen, 3 mudde, 1½ daechmaet gronlanden." Omdat uiteindelijk de opbrengst tegenviel, moesten getuigen in 1611 verklaringen afleggen over de werkelijke status. En die was niet rooskleurig. We lezen uit de verklaringen dat in alle acht marken erven al jaren onbewoond zijn. In Hasselo is Herman ten Mettinckhave in armoede gestorven, "nauwlicx so veel naelatende dat die plancken totter dootkiste konden bekostiget worden". Van het erve Wissink in Gammelke was niets te halen omdat "er wal een peerdt door die wanden te jagen sij unde dat in die spinde (broodkast) wal een muijs doot hongeren solde". Voor de marke Lemselo waren Johann Maetman en Lambert Oijnck uitgenodigd. Zij verklaren dat de boerderijen Hampsinck, het Buijrichterhuijs, het Berch, Lansinck, Dieterinck, Lambertinck, Dierkinck en Hilbertinck allemaal 6 of 7 jaren onbewoond en zonder eigenaar zijn.
Gouden Eeuw versus armoede
Pas met de vrede van Munster in 1648 kwam een einde aan deze roerige periode. Het westen van het huidige Nederland beleefde toen de Gouden Eeuw. In het oosten was er armoede. De noodzakelijke rust om de boeren de kans te geven hun bedrijven weer op te bouwen en te exploiteren kwam er niet. De Munsterse bisschop Bernhard van Galen viel in 1665 en 1672 Twente binnen. Weer kreeg de bevolking te maken met roof, moord, vernielingen en brandstichting. De Vrede van Keulen in 1674 bracht betere tijden. De richters van Twente stelden een lijst op van de schade die de boeren hadden geleden. De acht marken van Weerselo bleken voor f 14.949,‒ en 3 stuivers aan schade te hebben gedeclareerd. In deze schadelijst staat ook dat in de marke Deurningen bij veel boeren soldaten ingekwartierd waren. Ze namen "als dank" kleding, sieraden, etenswaren en huisraad mee. Bij Lansinck in Lemselo werden twee jonge beesten doodgeslagen. Schade 39 gulden en Marten Bartelinck meldt: "noch haer aan gelt gegeven omdat sij van plonderen souden opholderen". Maar het had geen effect, de soldaten stalen alles wat los en vast zat. Erve Wernick is koploper met een schadepost van f 295,‒. De schadelijsten melden ook opmerkelijke zaken, zoals de onkosten van de chirurgijn Henrick Stürman. Op 2 juni 1666 hielp hij een soldaat van graaf Solms, die de tanden uit de mond waren geschoten en een stuk van zijn tong en gehele onderlip.