Watermolens waren er in Nederland eerder dan windmolens. Al in de 12de eeuw treffen we in Twente watermolens aan. In 1162 was er in een schenking van de bisschop van Utrecht, vanuit de kerk in Ootmarsum, aan het klooster in Weerselo al sprake van "molens, wateren en waterlopen". Voornamelijk daar waar hoogteverschillen waren, stonden ze in de beken voor het maken van papier, het malen van graan, als oliemolen en voor het zagen van hout. Het Stift bezat later nog één molen in de marke Dulder en ook nog een bij erve Mölman. Rossum beschikte over de watermolen van Hesmölle. In Deurningen stonden de watermolen van Wensink en die van Egbertink. Gammelke had de Gammelkermolen en in Lemselo stond er één bij erve De Kemper en bij Mölmoat. Door het geringe verloop in het waterpeil verdwenen ze allemaal.
Molen van Engelbertink
Eind 18de eeuw gebruikte Gerrit Engelbertink een erfenis om in de Rossummerbeek net buiten Rossum te experimenteren met een watermolen voor het malen van graan. Het water kwam vanaf de Tankenberg bij Oldenzaal. Met een stuw hoogde hij het waterpeil op om voldoende waterkracht te krijgen. Na klachten uit het dorp maakte de overheid een einde aan de exploitatie. Engelbertink bouwde vervolgens rond 1811 een windkorenmolen.
Windmolens in Weerselo
Windmolens bleken voor de omgeving van Weerselo een betrouwbaarder krachtbron dan watermolens. Al in 1640 beschikte het adellijk Stift te Weerselo over een eigen windmolen. Deze molen, die we nu kennen als de molen van Kleisen, werd in 1862 verplaatst naar de marke Reutum. De windmolens beleefden hun glorietijd in de 19de eeuw, na afschaffing van het adellijk recht op windvang. De vier kerkdorpen Rossum (molen van Engelbertink), Weerselo (Beldmolen), Deurningen (Beldhuismolen) en Saasveld (Rudinks-möl) hadden indertijd elk een molen. De komst van de stoommachine en elektromotor maakte de molens overbodig. De molen van Engelbertink in Rossum ging in 1936 tegen de vlakte. "Hij heeft geen meerwaarde voor het landschap", schreef de burgemeester instemmend. Tegenwoordig is nog maar één windmolen binnen de oude gemeentegrenzen van Weerselo intact, de Soaseler möl.
"Rudinks- of Soaseler möl"
"Wij zouden, tusschen Weerselo en Borne, het woeste maar wonderschoone landschap zien, bij het meertje met den glooienden heuvel, op wiens top een houten molen zich zoo scherp afteekent tegen de helderen avondlucht." Aldus Jacobus Craandijk over de molen van Saasveld tijdens zijn wandeling door Twente in 1869. Ooit was deze molen, gelegen bij het Molenven op ruim 1 km afstand van het dorp Saasveld, bezit van het kasteel Saterslo. Hij wordt al in 1643 genoemd. In 1846 verkocht kasteeleigenaar graaf Droste zu Vischering de molen en het broodbakhuis aan Eduard Storck, rijksontvanger te Weerselo, voor f 1.820,‒ In december 1869 verwoestte een storm de molen, dan eigendom van de familie Bootsveld, volledig. De familie bouwde een nieuwe windkorenmolen en verkocht die in 1901 aan de familie Rotgerink. In de volksmond heette de molen sindsdien "Rudinks möl". Een elektromotor nam in de jaren dertig het werk over en de eigenaar besloot de vervallen windmolen af te breken. Actie van de gemeente en het Denekampse museum Natura Docet voorkwam dit. Rond 1950 besloot Johanna Rotgerink op eigen kosten de molen te laten restaureren. Na haar overlijden in 1952 werd de familie Spijker eigenaar. Maar de molen verviel opnieuw. Uiteindelijk ontfermde de stichting "Soaseler Möl" zich in 1977 over het bouwwerk en kwam er geld beschikbaar voor restauratie. Overal vinden we nog de namen van Mölman, Meuleman, Mulder, Watermulder en Moleman terug als herinnering aan de molens.