De boerschappen

Van kampement tot buurschap

Tijd van Grieken en Romeinen

Geleidelijk veranderden de jachtkampementen in permanente nederzettingen. Er groeiden onderlinge contacten en een uitruil van kennis en vaardigheden. De bewoners specialiseerden zich: de één kon bijvoorbeeld goed pottenbakken en een ander was handig in het maken van kleding of bewerken van hout. Eigenlijk kwam er op deze wijze al een beroepsontwikkeling op gang en werd er steeds meer ruilhandel bedreven.

Metaalbewerking

Rond 2100 v. Chr. begon de bronstijd en rond 800 v. Chr. de ijzertijd. De metaalbewerking deed zijn intrede, hoewel ook vuursteen nog lang gebruikt werd. Rondtrekkende handelaren brachten gereedschappen mee van brons, zoals bijlen. Later werd er van moerasijzererts ("oer") ijzer gesmolten en bewerkt tot gereedschappen. Zout was ook een gewild handelsartikel. Door het afbranden van bossen en losmaken van de grond met de hak of een primitieve ploeg ging de landbouw en veeteelt meer opbrengen, werden de mensen minder afhankelijk van de jacht en konden er meer monden gevoed worden.

Bewoningskernen

In Twente zijn op verschillende plaatsen door archeologen de grondsporen van zulke vroege bewoningskernen gevonden: paalresten, afvalputten en brandplekken in de grond. Het waren van houten palen gemaakte boerderijen, waarvan de daken bijna tot aan de grond reikten en waren afgedekt met riet. De wijze waarop de doden werden bijgezet, gebeurde nog op dezelfde manier als eeuwen eerder: vlakgraven, urnenvelden en grafheuvels.
Door verschillende oorzaken verlieten de bewoners hun woonplaats om elders hun heil te zoeken. Soms namen nieuwe bevolkingsgroepen of stammen op gewelddadige wijze bezit van de nederzetting. Een andere veel voorkomende oorzaak was brand of uitputting van de akkergrond. Bovendien gingen de boerderijen maar ongeveer 25 tot 30 jaar mee, tot het moment dat de palen vlak boven de grond begonnen door te rotten.

Boerschappen

Uit deze oude landbouwkernen ontwikkelden zich de boer- of buurschappen. Het waren kleine nederzettingen, bestaande uit enkele verspreid liggende boerderijachtige huizen te midden of aan de rand van bouwland en omgeven door moerasachtige beekdalen, waarlangs de weidegebieden lagen: kleine eilandjes in een verder verlaten en woest landschap. De uitgang schap duidt hier op een kleine gemeenschap van families. Daarbinnen voelden de bewoners zich gebonden aan niet op schrift gestelde afspraken, opvattingen en regels. Voorbeelden van zulke buurschappen zijn: Klein- en Groot Agelo en Nutter, of dorpjes als Tijlghede (Tilligte). Andere zijn in de loop der eeuwen geheel verdwenen, bijvoorbeeld Brunninckhuysen bij de Hooidijk.