Eigenlijk zou er ergens, op een mooi plekje in de Zaanstreek, een groot monument moeten staan voor Cornelis Corneliszoon van Uitgeest, die ook wel Krelis Lootjes werd genoemd. Hij vond zichzelf een eenvoudige boer, maar eigenlijk was hij een uitvinder.
De krukas
Cornelis woonde, zoals je aan zijn naam kunt zien, in het zuiden van Uitgeest, vlak tegen de Zaanstreek aan. Zijn huis stond tussen de timmerwerkplaats van zijn zwager en de molen van zijn schoonvader in. Niet zo gek dus dat hij ging knutselen met molens!
Molens waren al eeuwen bekend in Nederland. Ze waren via Spanje uit het Midden-Oosten gekomen. Maar die molens konden alleen maar malen: ze maakten meel van graan of maalden water uit de polders.
Cornelis bedacht dat je een krukas in een molen kon bouwen. Dat is een as met twee bochten erin. Die bochten zorgen ervoor dat de draaiende beweging van de wieken wordt omgezet in een op-en-neergaande beweging. In een auto zit ook een krukas, en die werkt precies andersom: de op-en-neergaande beweging in de motor wordt omgezet in een draaiende, zodat de wielen gaan rollen. Een molen met een krukas kon veel meer: stampen en zagen bijvoorbeeld.
Een houtzaagmolen aan de Zaan
De eerste molen die Cornelis bouwde stond in Alkmaar en hij zaagde hout. Vóór die tijd moest dat met de hand gebeuren. Dat was zwaar werk en het duurde lang. De molen deed het veel vlugger, zodat timmerhout goedkoper werd.
Cornelis dacht dat de grote stad Amsterdam wel zulke molens kon gebruiken. Hij bouwde een klein houtzaagmolentje dat hij op een vlot over de Zaan naar het zuiden bracht. Maar de mensen die in Amsterdam hun geld verdienden als houtzagers, wilden hun baan niet verliezen. Cornelis nam zijn molentje dus weer mee.
In de Zaanstreek waren de mensen wél geïnteresseerd. Het kleine molentje werd 'Het Juffertje' genoemd (omdat het een beetje op een wijdvallend jurkje leek) en kwam in 1596 aan de oostkant van de Zaan te staan, vlak bij waar nu de Willem-Alexanderbrug ligt.
Dat was het begin.
Meer dan duizend molens
Cornelis kreeg 300 gulden voor elke krukas die in een molen werd gebruikt. Dat was behoorlijk veel geld. Drie jaar na zijn dood, in 1610, mocht iedereen de uitvinding gratis gebruiken. En toen ging het snel!
Voor de scheepswerven langs de Zaan verrezen in Zaandam houtzaagmolens. Oliemolens vond je meer in het noorden van de streek, dicht bij de grote nieuwe polders (Schermer, Purmer en Beemster) waar het koolzaad groeide waar je olie uit kon persen.
In het rampjaar 1672 vluchtten veel papiermakers uit Gelderland, waar toen veel gevochten werd, naar de Zaanstreek. Hun papiermolens kwamen verder in het veld te staan, omdat ze helder water nodig hadden.
En er waren nog andere molens. Pelmolens verwerkten graan, hennepkloppers werkten voor de touwslagerijen. Er waren zelfs kleine molens die wit poeder maalden. Dat poeder was om over de pruiken te strooien die rijke mensen in de achttiende eeuw droegen!
Er hebben in de Zaanstreek ongeveer 1200 molens gestaan. Op het hoogtepunt van de molenindustrie, rond 1700, draaiden er wel 700 tegelijkertijd!
Een industriegebied vol mensen
Alles en iedereen in de Zaanstreek werkte samen en was van elkaar afhankelijk. In Wormer waren bijvoorbeeld veel beschuitbakkers. De Wormers kochten de eieren die ze daarvoor nodig hadden in Oostzaan. De Oostzaners moesten weer strooisel voor hun kippenhokken hebben, en dat haalden ze bij de pelmolens vandaan.
En natuurlijk was er veel menskracht nodig. Vanuit heel Europa kwamen arbeiders naar de Zaanstreek. Die moesten ergens wonen. Toen de dijken langs de Zaan vol raakten, werden er huisjes gebouwd langs de paden die naar de molens in het veld voerden. Die modderige paadjes werden beter begaanbaar gemaakt door er zaagsel uit de houtzaagmolens op te strooien!
De landkaart van de Zaanstreek ging eruit zien als een vissengraat, met de Zaan van noord naar zuid en de smalle paadjes er haaks op. Die oude paadjes vind je nu nog steeds terug, tussen de nieuwere straten die in de vorige eeuw er tussen zijn gebouwd.
Touwslagerijen Een touwslagerij is een werkplaats waar touw gemaakt wordt. Dat gebeurde op lange lijnbanen, waar dunne vezels in elkaar gedraaid worden tot steeds dikker touw.