Veel armoede in de 19e eeuw
In de 19e eeuw waren er veel arme mensen. Vaak konden ze zelf niet voor voldoende eten, drinken, kleding en onderdak zorgen. Ze hadden geen werk, waren ziek of hadden een groot gezin. De kerk hielp de armen. Ze gaven kleding en voedsel of betaalde de arts bij ziekte. Ook artsen ondersteunden de armen, bijvoorbeeld Jan van Hengel in Hilversum en Sjoerd Wartena in Nederhorst den Berg.
Nieuwe wetten
In de loop van de 19e eeuw kwam de overheid met een aantal wetten. Een wet voor de beperking tot kinderarbeid (1874), de arbeidswet (1889), de ongevallenwet en de woningwet (1901). In 1912 volgde nog de invaliditeitswet en een aanpassing van de armenwet uit 1854 (1912). Deze wetten verbeterde het leven van de armen. Ook Albertus Perk speelde een rol met zijn Maatschappij ter bevordering van de cultuur in Gooyland. Rond 1840 had hij al een project voor werkloze dagloners en boerenarbeiders.
Armoede en ziektes
Een groot probleem voor de armen waren de ziektes die voorkwamen. De bevolking groeide in 100 jaar van twee naar bijna 4,5 miljoen mensen. Mensen woonden dicht bij elkaar en deden zwaar lichamelijk werk. Dit zorgde er onder andere voor dat er epidemieën van besmettelijke ziektes zoals cholera, pokken en tyfus voorkwamen. Voor kinderen was het leven zwaar. Ze werkten al heel vroeg mee om geld te verdienen. En veel kinderen stierven op jonge leeftijd.
Jan van Hengel
Eén van de artsen die betrokken was bij de armen was Jan van Hengel. Hij had zijn opleiding voor arts in Leiden gedaan. In 1883 vestigde hij zich in Hilversum. Hij schrok zo van de ellende dat hij het liefst meteen weer terug wilde, maar hij bleef toch in Hilversum. Het belangrijkste van zijn werk vond hij het voorkomen van ziektes. De ziektes werden volgens hem veroorzaakt door de rare gebruiken van de bevolking en het totale gebrek aan hygiëne. Om de gezondheid te verbeteren regelde hij een gratis inenting tegen de pokken. Ook vond hij het belangrijk dat er goede woningen voor de arbeiders gebouwd werden en hij zorgde voor gratis voedsel.
Sjoerd Wartena
In de Vechtstreek speelde de arts Sjoerd Wartena een belangrijke rol. Ook hij wilde dat de sociale omstandigheden en hygiëne beter werden. Hij dacht dat de slechte situatie kwam door het regelmatig overstromen van de Vecht en de invloed van de plassen. Dit veroorzaakte onbegaanbare wegen, slecht drinkwater, grote sterfte onder kinderen en besmettelijke ziektes zoals tuberculose, tyfus en malaria. Zijn oplossing was het verbeteren van de hygiëne en het dempen van de plassen.
Herstellingsoorden
In het Gooi waren er veel bossen en schone lucht. Daarom werden er een aantal herstellingsoorden gebouwd. Hier konden mensen herstellen van ziektes zoals tuberculose. Patiënten lagen buiten op bed onder warme dekens. Zo kregen ze zo veel mogelijk frisse lucht binnen. Bedrust, schone lucht en gezonde voeding zorgden ervoor dat mensen weer beter werden. Soms lagen mensen jaren in een kuuroord. Jan van Hengel richtte samen met Jacobus Pen het herstellingsoord Trompenberg op. Heideheuvel in Hilversum volgde in 1890, dit was alleen voor meisje en vrouwen.
Jan van Zutphen
Veel diamantarbeiders leden aan tuberculose. Jan van Zuphen was de oprichter voor de bond van de Amsterdamse Diamantbewerkers Koperen Stelenfonds 'Nieuwe Levenskracht'. Hij regelde speciaal voor de leden van de bond dat ze konden herstellen in de Gooise kuuroorden. Maar ook dat ze daarna weer aan het werk konden gaan. Hij zamelde veel geld in en kocht het landgoed Pampahoeve in Hilversum. Dit kreeg later de naam Zonnestraal, in 1928 werd het sanatorium Zonnestraal geopend. Dit was toen het modernste centrum voor tuberculosebestrijding.