Wie de eigenaar is geweest van de ruim 5000 jaar oude boomstamkano die in 2007 is gevonden in de Wieringermeerpolder, weten we alleen bij benadering. Het moet een vroege 'Noordkopper' zijn geweest uit het volk van de Enkelgrafcultuur, dat ook de hunebedden in Drenthe bouwde. De mensen van de Enkelgrafcultuur, ook wel Trechterbekermensen genoemd vanwege de vorm van het aardewerk dat zij maakten, waren de eerste vaste bewoners van wat nu noord- en west-Nederland is. Her en der in de Noordkop zijn in hun nederzettingen aardewerkscherven, en benen en stenen werktuigen zoals bijlen en speerpunten gevonden.
Voor wedstrijden of pleziertochtjes zal de kano niet vaak zijn gebruikt. Hij was bestemd voor transport, de jacht en de visvangst. De Kop maakte toen deel uit van een gebied van kwelders en kreken, dat zich uitstrekte langs de hele kust van Noord-Nederland en de tegenwoordige IJsselmeerpolders. Door veranderingen in het klimaat en het landschap konden zich er, zo'n 3500 jaar vóór het begin van onze jaartelling, op hoger gelegen gronden de eerste bewoners vestigen. Eenvoudige akkerbouw vormde hun voornaamste bestaansbron, aangevuld door wat de jacht en de visvangst opleverden.
De Noordkop is een van de jongste landschappen van Nederland en zelfs van heel Europa. Het land kreeg er pas vorm in de laatste 10.000 jaar, na de laatste ijstijd, toen de zeespiegel begon te stijgen en door de smeltende ijsmassa's geleidelijk de Noordzee ontstond. Alleen de hoger gelegen gronden van Texel en het voormalige eiland Wieringen zijn van oudere datum. Het zijn keileemopstuwingen die zo'n 150.000 jaar geleden tijdens de voorlaatste ijstijd werden gevormd. Uitlopers van het landijs dat Europa in die periode van Scandinavië tot Noord-Nederland bedekte, schoven ophopingen van puin en stenen voor zich uit, die achterbleven toen het ijs zich terugtrok. De grote zwerfkeien bij Westerklief en andere plaatsen op Wieringen zijn er een overblijfsel van. Al in de laatste fase van de ijstijden richtten rendierjagers op Texel en Wieringen zomerkampen in. Vanaf zo'n 3000 jaar v. Chr. werd het hooggelegen 'oude land' waarschijnlijk ononderbroken bewoond.
Tussen 3000 v. Chr. en het begin van onze jaartelling ontstonden er nederzettingen van landbouwers op de hogere oevers van oude kreken, maar ook langs de kust, op de strandwallen. De strandwallen waren rijen zeer lage duinen met daartussen natte duinvalleien, die zich onder invloed van de zee en de wind als verschillende naast elkaar gelegen gordels hadden gevormd langs de ondiepe gedeelten van de Noordzee.
De overige delen van de Noordkop kregen hun tegenwoordige gedaante pas veel later, in een eeuwenlang proces van verlanding, afzetting van slib en zand bij overstromingen, aangroei van veen in het moerasgebied achter de strandwallen, stormvloeden en hernieuwde doorbraken van de zee. Tot het land uiteindelijk door de mens werden bedijkt, drooggemaakt en in cultuur gebracht, grotendeels pas in de laatste vijf eeuwen. Pas sinds zo'n 140 jaar lukt het om ook de kustlijn min of meer op zijn plaats te houden. Min of meer, want de stijging van de zeespiegel die na de laatste ijstijd begon gaat nog altijd door, en op kwetsbare plekken moet de kustafslag regelmatig met het opspuiten van zand worden tegengehouden. Met de ontginning van het veen achter de duinen zette daarnaast door toedoen van de mens een onomkeerbare bodemdaling in. De hedendaagse Noordkoppers wonen nog altijd in een dynamisch landschap. Áf zal het nooit zijn.