Kruiend ijs was de vermoedelijke oorzaak van het vergaan van de galjoot 'De Lelie' van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, die in januari 1654 bij Texel wachtte op vertrek naar Batavia. De lading van het schip, dat Amsterdam als thuishaven had, kon worden geborgen. In 1999 ontdekte de Texelse duiker en amateur-archeoloog Hans Eelman een scheepswrak uit diezelfde tijd. Zónder lading, maar met allerlei verspreide persoonlijke bezittingen van de bemanning. Zou het 'De Lelie' zijn?
Het wrak van 'De Lelie' is maar één van de honderden historische scheepwrakken in de zeebodem voor de kust van Texel. Uit de enorme omvang van het scheepskerkhof blijkt niet alleen hoe gevaarlijk het weer en de zandplaten bij het eiland konden zijn, maar ook welke centrale rol Texel speelde in de tijd dat Nederland de belangrijkste zeevarende natie ter wereld was.
Al in de vijftiende eeuw ankerden handelsschepen uit Amsterdam en de Zuiderzeehavens bij Texel om te wachten op gunstige wind om uit te zeilen. Met de toename van de overzeese handel kreeg de rede van Texel steeds meer de functie van voorhaven en verzamelplaats van de groeiende koopvaardij- en oorlogsvloot. De bemanning en de voorraden proviand en water van de vertrekkende schepen werden er aan boord gebracht, en de lading van binnenkomende handelsschepen werd er overgeladen op lichters voor de tocht door de ondiepe Zuiderzee. Het lichteren, provianderen en beloodsen van schepen werd voor de bewoners van Texel en de dorpen langs de kust van de Noordkop een steeds belangrijkere bron van inkomsten. In de 'gouden' zeventiende eeuw lagen soms meer dan honderd schepen tegelijk op de rede: koopvaarders van de Oost- en West-Indische Compagnie, oorlogsschepen, walvisvaarders en graanschepen op weg naar de Oostzee.
In de dorpen op het eiland zorgden de aankomende en vertrekkende schepen voor doorlopende activiteit. Centrum van de bedrijvigheid waren Oudeschild, waar herbergen voor de scheepsbemanningen stonden, en Nieuweschild - een iets noordelijker gelegen dorp dat aan het eind van de achttiende eeuw weer verdween. Op de Rede van Texel werden de schepen bevoorraad met drinkwater. Het water was afkomstig uit de nog altijd bestaande 'wezenputten', zo genoemd omdat de rechten op de waterwinning in het bezit waren van het weeshuis van Den Burg, dat het water in vaten aan vertrekkende schepen verkocht. Het water kwam uit de oude keileemlagen op het eiland en was door zijn hoge ijzergehalte langer houdbaar dan water dat elders werd ingenomen. De vaten werden via de Skilsloot naar de dijk gebracht en met vletten naar de wachtende schepen geroeid. Voor de VOC-schepen op weg naar Indië was de voorraad voldoende tot Kaap de Goede Hoop, waar men aan de Tafelbaai vers water kon innemen.
Er waren ook Texelse mannen die werk vonden op de schepen van de koopvaardij- en oorlogsvloot. Hun vrouwen bleven achter op het eiland. Aagje Luytsen was zo'n zeemansvrouw die vaak maanden of jaren moest wachten op haar man, Harmanus Kikkert, die als VOC-stuurman naar China voer. Tijdens zijn reizen schreef ze brieven aan haar 'Kikkertje lief', die ze met andere VOC-schepen meegaf. Harmanus ontving ze telkens wanneer hij Kaap de Goede Hoop passeerde. Hij bewaarde het groeiende pakketje brieven als een schat. Tijdens de Vierde Engelse Oorlog viel zijn schip 'De Parel' in handen van de Engelsen. Zelf bracht hij het er heelhuids af, maar 'De Parel' met alle toebehoren werd als oorlogsbuit afgevoerd naar Engeland. Aagjes brieven belandden er in een archief, waar ze pas weer in 1994 werden ontdekt. Haar brieven geven een unieke blik in haar persoonlijke leven en het dagelijks leven op het eiland ruim tweehonderd jaar geleden.